‘Misschien kunnen we er maar het beste afblijven’, zei Wallander.
‘Misschien’, antwoordde Nyberg. ‘Maar ik wil er toch even een blik op werpen. Laten we zeggen dat ik dat uit vrije wil doe. Jij geeft mij er geen opdracht toe.’
Nyberg liep naar zijn auto en haalde een sterke zaklamp. Wallander nam een mok koffie aan van Ann-Britt Höglund, die nu weer uit de auto was gestapt. Ze zagen hoe Nyberg op zijn zij ging liggen en onder de auto scheen. Daarna liep hij nog twee keer langzaam rond de auto.
‘Volgens mij droom ik’, mompelde Ann-Britt Höglund die naast Wallander stond.
Nyberg was bij het open portier aan de chauffeurskant blijven staan. Hij gluurde naar binnen en scheen met zijn zaklamp. Een overbeladen Volkswagenbusje met Poolse nummerplaat reed voorbij op weg naar de veerboot in Ystad. Nyberg trok zijn zaklamp terug en kwam op hen af.
‘Heb ik het wel goed gehoord?’ vroeg hij. ‘Jij zei toch dat je op weg naar Helsingborg de tank had volgegooid?’
‘Ik heb in Lund getankt’, zei Wallander. ‘Er had geen druppel meer bij gekund.’
‘Daarna zijn jullie naar Helsingborg gereden? En toen hierheen?’
Wallander rekende het uit.
‘Het kan niet meer dan honderdvijftig kilometer geweest zijn’, zei hij.
Hij zag meteen hoe Nyberg zijn wenkbrauwen fronste.
‘Wat is er?’ vroeg Wallander.
‘Heb je wel eens gedacht dat er iets mis is met je benzinemeter?’ vroeg Nyberg.
‘Nooit. Hij geeft aan hoeveel benzine er nog in zit.’
‘Hoeveel liter gaat er in de tank?’
‘Zestig.’
‘Leg mij dan eens uit hoe het komt dat de meter aangeeft dat er nog maar een kwart tank in zit.’
Wallander begreep eerst niet wat Nyberg zei. Daarna drong de inhoud van wat hij hoorde tot hem door.
‘Dan heeft iemand benzine afgetapt’, zei hij. ‘De auto rijdt minder dan één op tien.’
‘Laten we tien meter verderop gaan staan’, zei Nyberg. ‘Ik ga trouwens mijn eigen auto ook even verzetten.’
Ze zagen hem naar de kant rijden. De waarschuwingslichten van Wallanders auto knipperden nog. Er stonden nog steeds harde rukwinden. Opnieuw kwam er een overbeladen personenauto met een Poolse nummerplaat voorbij die in oostelijke richting reed. Nyberg liep naar hen toe. Samen bekeken ze Wallanders auto.
‘Als je benzine aftapt, dan doe je dat om ruimte te krijgen voor iets anders’, zei Nyberg. ‘Iemand kan er een springlading met een vertragingsmechanisme in hebben gestopt, dat langzaam door de benzine wordt verteerd. Uiteindelijk ontvlamt het. Zakt de meter wanneer de auto stationair draait?’
‘Nee.’
‘Dan denk ik dat we tot morgen van deze auto af moeten blijven’, zei Nyberg. ‘Eigenlijk zouden we de hele e65 moeten afzetten.’
‘Dat zou Björk nooit goedvinden’, zei Wallander. ‘Bovendien weten we niet of iemand iets in de benzinetank gestopt heeft.’
‘We moeten hoe dan ook mensen hierheen halen die de boel afzetten’, zei Nyberg. ‘Dit valt waarschijnlijk onder Malmö?’
‘Helaas’, zei Wallander. ‘Maar ik bel wel.’
‘Mijn handtas ligt nog in de auto’, zei Ann-Britt Höglund. ‘Mag ik die pakken?’
‘Nee’, antwoordde Nyberg. ‘Hij zal daar moeten blijven liggen. En de motor moet blijven lopen.’
Ann-Britt Höglund ging weer in Nybergs auto zitten. Wallander belde het nummer van de politie in Malmö. Nyberg was aan de kant van de weg gaan staan om te plassen. Terwijl Wallander wachtte tot hij was doorverbonden, keek hij omhoog naar de sterrenhemel.
In Malmö werd opgenomen. Tegelijkertijd zag Wallander hoe Nyberg de ritssluiting van zijn gulp dichttrok.
Daarna explodeerde de nacht in een verblindend wit schijnsel.
De telefoon werd uit Wallanders hand gerukt.
Het was vier minuten over drie in de ochtend.
8
Een pijnlijke stilte.
Naderhand zou Wallander zich de explosie zo herinneren: als een wijd uitgestrekte ruimte waar de zuurstof snel uit werd geperst, het ontstaan van een eigenaardig vacuüm daar op de e65, midden in een novembernacht, een zwart gat, waarin zelfs de windstoten heel even tot stilte werden gedwongen. Het was allemaal heel snel gegaan, maar het geheugen had het vermogen zich op te rekken en hij meende ten slotte dat de explosie net een serie snel voorbijgaande, maar toch duidelijk afzonderlijk waarneembare gebeurtenissen was geweest.
Wat hem het meest verbaasde, was dat de telefoon op het vochtige asfalt lag, meters bij hem vandaan. Dat was het onbegrijpelijke aan de situatie, niet dat zijn auto in lichterlaaie stond en snel leek weg te smelten.
Nyberg was degene die had gereageerd. Hij had Wallander beetgepakt en hem weggetrokken, misschien omdat hij bang was dat de auto nog een keer zou exploderen. Ann-Britt Höglund had zich uit Nybergs auto geworpen en was naar de andere kant van de weg gerend. Misschien dat ze gegild had. Wallander dacht echter dat hij het ook zelf kon zijn geweest die gilde, of Nyberg, of niemand van hen, en dat het alleen maar verbeelding was geweest.