‘Hij wil niet alleen niet anoniem blijven,’ zei Wallander, ‘ik denk dat we kunnen aannemen dat de advocaten wisten wie Lars Borman was.’
‘Een fatsoenlijk iemand die zich opwond over onrecht’, zei ze. ‘De vraag is wat dat onrecht inhield.’
‘Hier kunnen we van mijn op een na laatste veronderstelling uitgaan’, zei Wallander. ‘Dat er een tussenschakel ontbreekt. Lars Borman was niet de cliënt van de advocaten, maar er kan iemand anders zijn geweest, iemand die enerzijds contact had met Lars Borman en anderzijds met het advocatenkantoor.’
Ze knikte bedachtzaam voordat ze antwoordde.
‘Wat doet een accountant?’ zei ze. ‘Die controleert of er met geld wordt omgesprongen zoals het moet. Hij neemt bonnetjes door, hij garandeert in jaarrekeningen dat alles correct is verlopen. Bedoel je dat?’
‘Gustaf Torstensson hield zich bezig met financieel advies’, zei Wallander. ‘Een accountant ziet erop toe dat wetten en voorschriften opgevolgd worden. Vanuit verschillende invalshoeken doen een advocaat en een accountant bijna hetzelfde. Of zouden dat althans moeten doen.’
‘Dat was je op een na laatste veronderstelling’, zei ze. ‘Dat betekent dat je er nog een hebt?’
‘Lars Borman schrijft twee dreigbrieven’, zei Wallander. ‘Hij kan er nog meer hebben geschreven, maar dat weten we niet. Wat we daarentegen wel weten is dat de dreigbrieven alleen maar in een envelop werden weggestopt.’
‘Maar de advocaten zijn nu wel dood’, zei ze. ‘En vanochtend heeft iemand geprobeerd mevrouw Dunér van het leven te beroven.’
‘En Lars Borman pleegt zelfmoord’, zei Wallander. ‘Ik denk dat we daar moeten beginnen. Met zijn zelfmoord. We moeten contact opnemen met de collega’s in Malmö. Ergens moet een document zijn waarop staat dat de mogelijkheid van een misdrijf is uitgesloten. Er moet een doktersverklaring zijn.’
‘Er woont een weduwe in Spanje’, zei ze.
‘De kinderen zullen vermoedelijk nog wel in Zweden wonen. Daar moeten we ook mee praten.’
Ze stonden op om het café te verlaten.
‘Dit moesten we vaker doen’, zei Wallander. ‘Het is leuk om met jou te praten.’
‘Ondanks het feit dat ik er niks van snap?’ vroeg ze. ‘En slechte samenvattingen maak?’
Wallander haalde zijn schouders op.
‘Ik praat te veel’, zei hij.
Ze gingen weer in de auto zitten. Het liep tegen enen. Wallander dacht met tegenzin aan de lege flat die hem in Ystad wachtte. Het was alsof iets in zijn leven langgeleden was opgehouden, ver voordat hij op zijn knieën in de mist op een schietterrein even buiten Ystad zat. Hij had het echter niet gemerkt. Hij dacht aan het schilderij van zijn vader dat hij aan de muur van de bungalow aan Gjutargatan had zien hangen. Tot nu toe was zijn vaders schilderwerk hem voorgekomen als iets om je bijna voor te schamen, als flirten met de markt van de slechte smaak. Nu vroeg hij zich opeens af of het ook anders kon zijn. Of zijn vader schilderijen maakte die de mensen een gevoel van balans en evenwicht gaven dat ze eerst elders zochten, maar dat ze pas in zijn onbeweeglijke landschappen vonden. Hij herinnerde zich zijn eerdere gedachte: dat hij zelf een kitscherige politieman was. Misschien was zijn zelfverachting in wezen onnodig?
‘Waar zit je aan te denken?’ onderbrak Ann-Britt zijn gedachten.
‘Ik weet het niet’, antwoordde hij ontwijkend. ‘Ik ben geloof ik vooral moe.’
Wallander reed in de richting van Malmö. Hij wilde op de terugweg naar Ystad liever de hoofdwegen aanhouden, ook al was het een beetje om. Er was weinig verkeer, ze dachten niet dat ze ergens een auto konden ontdekken die hen volgde. Er stonden rukwinden die aan het voertuig trokken.
‘Ik dacht dat dat hier niet voorkwam’, zei ze opeens. ‘Dat je door onbekenden in een auto gevolgd wordt.’
‘Tot een jaar of wat geleden was dat ook zo’, antwoordde Wallander. ‘Maar toen is er een verandering opgetreden. Ze zeggen dat Zweden langzaam en stiekem van aanzien is veranderd, maar zelf vind ik eigenlijk dat het allemaal duidelijk te lezen en te zien was. Als je er maar oog voor had.’
‘Vertel’, zei ze. ‘Hoe het vroeger was. En wat er is gebeurd.’
‘Ik weet niet of ik dat kan’, antwoordde hij na een poosje te hebben gezwegen. ‘Ik heb alleen maar mijn persoonlijke gedachten. Maar in het dagelijks werk, zelfs in zo’n klein en op zijn manier zo’n onbeduidend stadje als Ystad, konden we het verschil merken. Er werden meer en andere misdrijven begaan, grover en gecompliceerder. En we begonnen criminelen aan te treffen tussen de mensen die vroeger onberispelijke burgers waren. Maar waarom dat allemaal begon te gebeuren, daar kan ik geen antwoord op geven.’