Home>>read Kurt Wallander 04 free online

Kurt Wallander 04(52)

By:Henning Mankell


Het was vijf voor negen toen Wallander en Ann-Britt Höglund in Wallanders auto gingen zitten en naar de afrit richting Malmö reden. Het waaide nog steeds en Wallander merkte dat het tochtte door de rubberen strip van het zijraam, die niet helemaal sloot. Hij rook vaag de geur van Ann-Britt Höglunds discrete parfum. Toen ze op de e65 kwamen, begon hij harder te rijden.

‘Weet jij in Helsingborg de weg?’ vroeg ze.

‘Nee’, antwoordde hij.

‘We kunnen de collega’s in Helsingborg bellen om navraag te doen’, zei ze.

‘Het lijkt me het beste om ze hier voorlopig nog maar even buiten te houden’, antwoordde Wallander.

‘Waarom?’ vroeg ze verbaasd.

‘Wanneer politiemensen elkaars territorium betreden, geeft dat altijd een hoop gedonder’, zei Wallander. ‘Je moet het niet onnodig moeilijk maken.’

Ze reden zwijgend verder. Wallander dacht met tegenzin aan het gesprek dat hij met Björk moest hebben. Toen ze bij de afslag bij het vliegveld van Sturup kwamen, sloeg Wallander af. Een paar kilometer verderop sloeg hij nogmaals af, in de richting van Lund.

‘Vertel eens waarom je bij de politie bent gegaan’, zei Wallander.

‘Nu niet’, antwoordde ze. ‘Een andere keer.’

Er was weinig verkeer. De wind leek de hele tijd toe te nemen. Ze passeerden de rotonde bij Staffanstorp en zagen de lichtjes van Lund. Het was vijf voor halftien.

‘Vreemd’, zei ze opeens.

Wallander merkte meteen dat haar stem veranderd was. Hij wierp een blik op haar gezicht dat hij vaag onderscheidde in het licht van het dashboard. Hij zag dat ze haar blik op de zijspiegel aan haar kant gericht hield. Hij keek in zijn achteruitkijkspiegeltje. In de verte zag hij de koplampen van een auto.

‘Wat is er vreemd?’ vroeg hij.

‘Ik heb dit nog nooit eerder meegemaakt’, antwoordde ze.

‘Wat?’

‘Te worden achtervolgd’, zei ze. ‘Of althans geschaduwd.’

Wallander besefte dat ze het meende. Hij keek naar de autolichten in zijn achteruitkijkspiegeltje.

‘Hoe weet je zeker dat die auto ons volgt?’ vroeg hij.

‘Dat is heel simpel’, antwoordde ze. ‘Hij rijdt al achter ons vanaf ons vertrek.’

Wallander keek haar weifelend aan.

‘Ik weet het absoluut zeker’, zei ze. ‘Die auto heeft ons gevolgd vanaf het moment waarop we Ystad verlieten.’





7

De angst was net een roofdier.

Wallander zou zich die achteraf herinneren als een klauw om zijn hals; een beeld dat ook hemzelf kinderlijk en onvolledig voorkwam, maar toch was dat de vergelijking die hij ten slotte gebruikte. Aan wie beschreef hij die angst? Aan zijn dochter Linda, en misschien ook aan Baiba, in een van de brieven die hij regelmatig naar Riga verstuurde. Maar nauwelijks aan iemand anders. Met Ann-Britt Höglund sprak hij nooit over wat er toen in de auto was gebeurd; ze vroeg er niet naar, en hij was er ook nooit helemaal zeker van geweest of ze zijn angst gemerkt had of niet. Hij was echter zo doodsbang geweest dat hij getrild had; hij had gemeend dat hij de macht over het stuur zou verliezen en met een enorme vaart zo de sloot in zou rijden, misschien zelfs de dood tegemoet. Hij kon zich duidelijk herinneren dat hij had gewild dat hij alleen in de auto had gezeten. Dat zou alles veel eenvoudiger voor hem hebben gemaakt. Een groot deel van zijn angst, van het gewicht van het roofdier, bestond uit de ongerustheid dat haar iets zou overkomen, de vrouw die naast hem in de auto zat. Uiterlijk gezien had hij de rol gespeeld van de doorgewinterde politieman, die zich niet uit het veld laat slaan door zo’n onbeduidende gebeurtenis als de plotselinge ontdekking dat ze tussen Staffanstorp en Lund werden gevolgd. Maar totdat ze de stadsgrens hadden bereikt, was hij doodsbenauwd geweest. Vlak nadat ze de afslag naar de stad hadden genomen en ze hem verteld had dat de auto hen nog steeds volgde, was hij het terrein op gedraaid van een van de grote benzinestations die ’s avonds open waren. Ze hadden de auto voorbij zien rijden, een donkerblauwe Mercedes, maar ze hadden het kenteken niet kannen lezen en ook niet kunnen zien hoeveel mensen erin zaten. Wallander was naar een van de pompen gereden en daar gestopt.

‘Ik denk dat je je vergist hebt’, zei hij.

Ze schudde haar hoofd.

‘Die auto volgde ons’, zei ze. ‘Vanaf het moment dat we uit Ystad vertrokken. Ik durf er mijn hand niet voor in het vuur te steken dat hij al bij het politiebureau stond te wachten, maar ik heb hem vroeg ontdekt. Al op de rotonde naar de e65. Toen was het gewoon een auto zoals alle andere. Maar toen we twee keer afgeslagen waren en hij ons nog steeds niet had ingehaald, toen werd het anders. Dit heb ik nog nooit meegemaakt. Een auto die je volgt.’

Wallander stapte uit en schroefde de tankdop los. Zij stond naast hem en keek toe. Hij vulde de tank helemaal.