‘De poststempels kunnen we wel met de microscoop ontcijferen’, zei hij. ‘Wat er op de envelop staat, is met potlood doorgehaald. Daar zal ik een beetje afschrapen. Ik denk wel dat ik dat te voorschijn krijg zonder de brieven naar Linköping te hoeven sturen.’
‘Er is haast bij’, zei Wallander.
Geïrriteerd zette Sven Nyberg zijn bril af.
‘Er is altijd haast bij’, zei hij. ‘Ik heb een uur nodig. Is dat te veel?’
‘Neem de tijd die je nodig hebt’, antwoordde Wallander. ‘Ik weet dat je altijd zo snel werkt als je kunt.’
Nyberg nam de brieven mee en verliet de kamer. Meteen daarna kwamen Martinson en Svedberg binnen.
‘Er zit geen Borman in onze bestanden’, zei Svedberg. ‘Ik heb vier mensen gevonden die Broman heten en eentje die Borrman heet. Ik dacht dat het misschien een schrijffout was, maar Evert Borrman reisde aan het eind van de jaren zestig in de omgeving van Östersund rond en schreef valse cheques uit. Als hij nog leeft moet hij nu 85 jaar zijn.’
Wallander schudde zijn hoofd.
‘We moeten op Nyberg wachten’, zei hij. ‘Maar ik denk dat we er ook goed aan doen om hier niet te veel van te verwachten. Het is een grove bedreiging, maar een onduidelijke. Ik roep jullie zodra Nyberg wat van zich laat horen.’
Toen Wallander alleen was, trok hij de leren map naar zich toe die hij eerder die ochtend bij zijn bezoek aan kasteel Farnholm had gekregen. Bijna een uur lang was hij vervolgens verdiept in de omvang van Alfred Harderbergs zakenimperium. Toen er op de deur werd geklopt en Sven Nyberg binnenkwam, was hij nog niet klaar met lezen. Wallander zag tot zijn verbazing dat Nyberg zijn smerige pak nog steeds niet had uitgetrokken.
‘Nu krijg je antwoord op je vragen’, zei hij terwijl hij zich in Wallanders bezoekersstoel liet vallen. ‘De brieven zijn afgestempeld in Helsingborg. En van die ene envelop heb ik kunnen ontcijferen dat er Hotel De Linde op staat.’
Wallander trok een blocnote naar zich toe en begon aantekeningen te maken.
‘Hotel De Linde’, herhaalde Nyberg. ‘Gjutargatan 12. Er stond zelfs een telefoonnummer bij.’
‘Waar?’ vroeg Wallander.
‘Ik dacht dat je dat wel begreep’, zei Nyberg. ‘De brieven zijn in Helsingborg afgestempeld. Hotel De Linde ligt daar ook.’
‘Mooi’, antwoordde Wallander.
‘Ik doe alleen maar wat me gevraagd wordt’, antwoordde Nyberg. ‘Maar omdat dit zo snel ging, heb ik ook nog iets anders gedaan. En ik denk dat jij problemen krijgt.’
Wallander keek hem vragend aan.
‘Ik heb dat telefoonnummer in Helsingborg gebeld’, zei Nyberg. ‘Er kwam een doorkiestoon. Dat nummer heeft geen abonnee meer. Ik heb Ebba gevraagd of ze het allemaal wilde uitzoeken. Het kostte haar tien minuten om erachter te komen dat Hotel De Linde sinds een jaar gesloten is.’
Nyberg stond op uit zijn stoel en borstelde de zitting af.
‘En nu ga ik lunchen’, zei hij.
‘Doe dat’, zei Wallander. ‘En bedankt voor je hulp.’
Toen Nyberg was vertrokken dacht Wallander na over wat hij te horen had gekregen. Daarna belde hij Svedberg en Martinson. Een paar minuten later hadden ze koffie gehaald en gingen ze op Wallanders kantoor zitten.
‘Er zal vast wel een centraal hotelregister bestaan’, zei Wallander. ‘Een hotel is een onderneming. Het heeft een eigenaar. Het kan niet opgeheven worden zonder dat dat ergens geregistreerd wordt.’
‘Wat gebeurt er met de oude receptieboeken van hotels?’ vroeg Svedberg. ‘Worden die verbrand? Of worden die bewaard?’
‘Dat moeten we uitzoeken’, zei Wallander. ‘Nu meteen. Wat vooral belangrijk is, is dat we de eigenaar van Hotel De Linde te pakken krijgen. Als we dat onderling verdelen zou het niet meer dan een uur hoeven kosten. We zien elkaar weer als we klaar zijn.’
Toen Svedberg en Martinson waren vertrokken, belde Wallander Ebba om te vragen of zij in de telefoonboeken van in eerste instantie de provincies Skåne en Halland wilde zoeken naar de naam Borman. Hij had de hoorn net neergelegd toen er gebeld werd. Het was zijn vader.
‘Je vergeet toch niet dat je vanavond zou langskomen, hè?’ zei zijn vader.
‘Ik kom’, antwoordde Wallander, terwijl hij bedacht dat hij eigenlijk te moe was om naar Löderup te rijden. Hij wist echter dat hij geen nee kon zeggen; hij kon er niet op terugkomen.
‘Ik kom rond een uur of zeven’, zei hij.
‘We zien wel’, antwoordde zijn vader.
‘Wat bedoelt u daarmee?’ zei Wallander, terwijl hij merkte dat hij boos begon te worden.
‘Ik bedoel alleen dat we zullen zien of dat klopt of niet’, antwoordde zijn vader.