‘Alleen zij?’
‘De advocaten hadden hun eigen sleutels.’
‘Zat de kast op slot?’
‘Wanneer mevrouw Dunér ’s ochtends arriveerde, maakte ze hem open en ze deed hem weer op slot wanneer ze wegging.’
De man die Wrede heette onderbrak hun gesprek.
‘Wij hebben van mevrouw Dunér ook een sleutel ontvangen’, zei hij. ‘De sleutel van Sten Torstensson. Vandaag hebben wij de kast opengemaakt.’
Wallander knikte.
Er was nog iets wat hij zou moeten vragen, dat wist hij. Maar hij kon er niet opkomen wat het was.
Hij wendde zich tot Wrede.
‘Wat denkt u van deze dreigbrieven?’ vroeg hij.
‘Die man moet natuurlijk onmiddellijk gepakt worden’, zei Wrede.
‘Dat vroeg ik niet’, zei Wallander. ‘Ik vraag u om uw mening.’
‘Advocaten zitten vaak in een kwetsbare positie.’
‘Ik neem aan dat alle advocaten vroeg of laat dit soort brieven ontvangen?’
‘De Orde van Advocaten heeft daar misschien wel cijfers over beschikbaar.’
Wallander keek hem lang aan voordat hij zijn laatste vraag stelde.
‘Hebt u wel eens een dreigbrief ontvangen?’ vroeg hij.
‘Dat is wel voorgekomen.’
‘Om welke reden?’
‘Dat kan ik u helaas niet onthullen. Dan zou ik mijn zwijgplicht als advocaat breken.’
Wallander knikte. Daarna stopte hij de brieven weer terug in de bruine envelop.
‘Dit nemen we mee’, zei hij tegen de drie mannen van de Orde van Advocaten.
‘Dat gaat zomaar niet’, antwoordde de man die Wrede heette en die de hele tijd de woordvoerder van de andere twee leek te zijn. Hij was van tafel opgestaan en Wallander kreeg het gevoel dat hij zich in een rechtszaal voor een rechter bevond.
‘Het kan zijn dat onze belangen op dit moment niet met elkaar overeenkomen’, onderbrak Wallander hem, terwijl hij zich ergerde aan de manier waarop hij zich uitdrukte. ‘U bent hier om uit te zoeken wat er moet gebeuren met de nalatenschap van het advocatenkantoor, als je dat tenminste zo kunt noemen. Wij zijn hier om te zoeken naar een of meerdere daders die moorden hebben begaan. Deze bruine envelop neem ik mee.’
‘Voordat wij contact hebben gehad met de officier van justitie die dit vooronderzoek leidt, kunnen we niet accepteren dat welke documenten dan ook hiervandaan worden meegenomen’, antwoordde Wrede.
‘Bel Per Åkeson maar’, antwoordde Wallander. ‘En doe hem de groeten van me.’
Vervolgens pakte hij de envelop en verliet de kamer. Martinson en Svedberg kwamen snel achter hem aan.
‘Nou krijgen we gedonder’, zei Martinson toen ze het advocatenkantoor verlieten. Wallander kon horen dat Martinson niet helemaal ontevreden was bij die gedachte.
Wallander rilde. Er stond een stevige wind, die nog leek toe te nemen.
‘Wat doen we?’ vroeg hij. ‘Waar is Ann-Britt Höglund mee bezig?’
‘Een ziek kind’, antwoordde Svedberg. ‘Hanson zou dat mooi vinden als-ie het hoorde. Hij beweert de hele tijd dat vrouwen bij de politie ongeschikt zijn als rechercheur.’
‘Hanson beweert altijd van alles’, zei Martinson. ‘Politiemensen die voortdurend op cursus zijn, zijn ook niet bepaald bruikbaar als rechercheur.’
‘Die brieven zijn twee jaar oud’, zei Wallander. ‘We hebben een naam, een man die Lars Borman heet. Hij bedreigt Gustaf en Sten Torstensson met de dood. En mevrouw Dunér. Hij schrijft een brief, twee maanden later nog een. De ene brief is gepost in een soort bedrijfsenvelop. Sven Nyberg is bekwaam. Ik denk dat hij ons wel kan vertellen wat er op die envelop staat. En natuurlijk waar de brieven zijn afgestempeld. Ik weet eigenlijk niet waar we op wachten.’
Ze keerden terug naar het politiebureau. Terwijl Martinson Sven Nyberg opbelde, die nog steeds in de tuin van mevrouw Dunér aan het graven was, ging Wallander zitten om te proberen de poststempels te ontcijferen.
Svedberg was verdwenen om de naam Borman in de verschillende centrale registers van de politie op te sporen. Toen Sven Nyberg een kwartier later Wallanders kantoor binnenkwam, had hij blauwe vingers van de kou en donkere grasvlekken op de knieën van zijn werkpak.
‘Hoe gaat het?’ vroeg Wallander.
‘Langzaam’, antwoordde Nyberg. ‘Wat dacht jij dan? Een mijn die explodeert splitst zich in miljoenen deeltjes.’
Wallander wees op de twee brieven en de bruine envelop die voor hem op zijn bureau lagen.
‘Dit moet ook grondig onderzocht worden’, zei hij. ‘Maar eerst wil ik weten waar de brieven afgestempeld zijn. En wat er op die ene envelop staat. Al het andere kan wachten.’
Sven Nyberg zette zijn bril op, stelde Wallanders bureaulamp goed in en bekeek de brieven.