Wallander dacht na voordat hij antwoord gaf.
‘Het enige waar we eigenlijk helemaal zeker van kunnen zijn, is dat de twee advocaten niet door een eigenaardig en stom toeval om zeep zijn geholpen en dat het bovendien ook geen toeval is dat er een mijn in de tuin van mevrouw Dunér is gelegd. Dat is een gepland misdrijf. Waar we noch het begin noch het einde van hebben.’
‘Je bedoelt dat waar mevrouw Dunér het slachtoffer van is geworden, niet als een waarschuwingsschot bedoeld was?’
‘Degene die de mijn in haar tuin heeft gelegd, deed dat met de bedoeling haar te doden’, zei Wallander. ‘Ik wil dat ze bescherming krijgt. Misschien moet ze ook haar huis uit.’
‘Dat zal ik regelen’, zei Per Åkeson. ‘Ik praat wel met Björk.’
‘Ze is bang,’ zei Wallander, ‘maar nu ik haar opnieuw heb gesproken is me duidelijk dat ze niet weet waar ze bang voor is. Ik dacht dat ze iets achterhield, maar nu begrijp ik dat ze net zo weinig weet als wij allemaal. Ik had gedacht dat jij zou kunnen helpen door over Gustaf en Sten Torstensson te vertellen. Jij moet door de jaren heen veel met ze te maken hebben gehad.’
‘Gustaf Torstensson was een aparte vent’, zei Åkeson. ‘En zijn zoon was ook hard op weg dat te worden.’
‘Gustaf Torstensson’, zei Wallander. ‘Ik denk dat alles bij hem begint. Maar vraag me niet waarom.’
‘Ik heb heel weinig met hem te maken gehad’, zei Åkeson. ‘Dat hij in de rechtszaal als openbaar verdediger optrad, was nog voor mijn tijd. De laatste jaren lijkt hij zich uitsluitend met financieel advies te hebben beziggehouden.’
‘Alfred Harderberg’, zei Wallander. ‘De man van kasteel Farnholm. Wat op mij ook vreemd overkomt. Een onbelangrijke advocaat uit Ystad. En een ondernemer met een internationaal financieel imperium.’
‘Voorzover ik heb begrepen is dat een van Harderbergs grootste talenten’, antwoordde Åkeson. ‘Zijn neus voor het opsporen van en zich vervolgens omringen met de juiste medewerkers. Misschien had hij in Gustaf Torstensson iets gezien wat niemand anders zag.’
‘Alfred Harderberg heeft geen schaduwkanten?’ vroeg Wallander.
‘Voorzover ik weet niet’, antwoordde Åkeson. ‘Wat misschien vreemd is. Er wordt immers beweerd dat achter ieder vermogen een misdrijf verborgen zit. Alfred Harderberg schijnt echter een onberispelijke burger te zijn. Die bovendien interesse voor Zweden toont.’
‘Hoezo?’
‘Hij verplaatst niet al zijn investeringen naar het buitenland. Hij heeft zelfs bedrijven in andere landen stilgelegd en de productie hierheen verplaatst. Dat is tegenwoordig ongewoon.’
‘Dus kasteel Farnholm heeft geen schaduwkanten’, zei Wallander. ‘Bevat Gustaf Torstenssons blazoen vlekken?’
‘Helemaal niet’, antwoordde Per Åkeson. ‘Rechtschapen, pietluttig, saai. Ouderwets fatsoenlijk. Geen hoogvlieger, geen stomkop. Discreet. Hij zal ’s ochtends nooit wakker zijn geworden met de vraag waar het leven gebleven is.’
‘Toch wordt hij vermoord’, zei Wallander. ‘Eén vlekje moet er toch geweest zijn. Misschien niet aan hemzelf, maar aan iemand anders.’
‘Ik geloof niet dat ik je kan volgen’, zei Per Åkeson.
‘Een advocaat is waarschijnlijk net een dokter’, zei Wallander. ‘Hij kent de geheimen van veel mensen.’
‘Waarschijnlijk heb je gelijk’, zei Per Åkeson. ‘Ergens in de relatie met een cliënt moet de oplossing liggen. Iets wat iedereen op het advocatenkantoor verbindt. Met inbegrip van de secretaresse, mevrouw Dunér.’
‘We zijn aan het zoeken’, zei Wallander.
‘Over Sten Torstensson heb ik niet veel meer te vertellen’, zei Per Åkeson. ‘Vrijgezel, een beetje ouderwets aangelegd. Ik heb ooit vage geruchten gehoord dat hij interesse in mensen van hetzelfde geslacht zou vertonen, maar dat zullen wel geruchten zijn die je over alle vrijgezellen hoort die een beetje op leeftijd raken. Als het dertig jaar geleden was geweest, hadden we aan chantage kunnen denken.’
‘Misschien is het toch de moeite waard om in gedachten te houden’, zei Wallander. ‘Heb je nog meer?’
‘Eigenlijk niet. Een doodenkele keer maakte hij wel eens een grapje, maar het was nou niet direct iemand die je thuis voor een etentje uitnodigde. Hij schijnt overigens een goede zeiler te zijn geweest.’
De telefoon ging. Per Åkeson nam op om te antwoorden. Vervolgens gaf hij over het bureau heen de hoorn aan Wallander.
‘Het is voor jou.’
Wallander hoorde de stem van Martinson. Hij besefte meteen dat er iets belangrijks was gebeurd, omdat Martinson hard en schel praatte.