Na een week dacht ze dat het beeld haar duidelijk was. De eenzame man die vanuit een onbekend nergens naar het strand was gekomen, was bezig zichzelf door een ernstige persoonlijke crisis te loodsen, als een vaartuig dat met behulp van onvolledige kaarten zijn weg zoekt door een verraderlijke vaargeul. Vandaar zijn geslotenheid, zijn onrustige wandelingen. Ze had ’s avonds met haar reumatische man, die met vervroegd pensioen was gegaan, over de eenzame wandelaar op het strand gepraat. Hij was ook een keer met haar meegegaan toen ze de hond uitliet, hoewel hij zwaar geplaagd werd door zijn ziekte en zich het liefst niet buitenshuis begaf. Hij was het met haar observaties eens geweest, maar vond het gedrag van de man zo opvallend abnormaal dat hij een goede vriend had gebeld die in Skagen politieman was, en hij had hem in alle vertrouwelijkheid van de observaties van zijn vrouw en zichzelf op de hoogte gesteld. Misschien was het een man die was weggelopen, die werd gezocht, een ontsnapte uit een van de weinige overgebleven psychiatrische ziekenhuizen van het land? Maar de politieman, iemand die gepokt en gemazeld was en veel vreemde schepselen naar de uiterste punt van Jutland op bedevaart had zien gaan om rust te vinden, bracht hem tot bezinning. Ze moesten hem gewoon met rust laten. Het strand tussen de duinen en de twee zeeën die elkaar ontmoetten, was een voortdurend veranderend niemandsland dat toebehoorde aan degenen die het nodig hadden.
De vrouw met de hond en de man in de zwarte overjas bleven elkaar nog een week passeren als twee schepen die elkaar tegemoet kwamen varen. Maar op een dag, om precies te zijn op 25 oktober 1993, gebeurde er iets wat ze in verband bracht met de plotselinge verdwijning van de man.
Het was een van die zeldzame dagen waarop het windstil was en de mist roerloos over het strand en de zee lag. De misthoorns hadden op een afstand gebruld als verlaten, onzichtbaar vee. Heel het aparte landschap hield zijn adem in. Opeens had ze de man in de zwarte overjas in de gaten gekregen en was ze abrupt blijven staan.
Hij was niet alleen geweest. Hij was in gezelschap van een gedrongen man in een licht windjack en met een pet op. Ze had hen bekeken; de nieuwe man was degene die het woord voerde en het leek of hij de ander ergens van wilde overtuigen. Af en toe haalde hij zijn handen uit zijn zakken en gesticuleerde hij om zijn woorden te onderstrepen. Ze had niet kunnen horen wat ze zeiden, maar iets in de manier van doen van de nieuwe man maakte dat ze vermoedde dat hij van streek was.
Na een paar minuten waren ze langs het strand gaan lopen en vervolgens door de mist opgeslokt.
De dag daarna was de man weer alleen op het strand geweest. Maar vijf dagen later was hij verdwenen. Tot ver in november liep ze iedere ochtend met haar hond tot het puntje van Grenen, in de verwachting de in het zwart geklede man opnieuw tegen te komen. Maar hij kwam niet terug. Ze zag hem nooit weer.
Meer dan een jaar had de hoofdinspecteur van de recherche in Ystad, Kurt Wallander, in de ziektewet gelopen en was hij niet in staat geweest zijn werk te doen. Gedurende die tijd begon een toenemend gevoel van onmacht zijn leven te domineren en zijn handelingen te bepalen. Keer op keer, wanneer hij het niet langer kon opbrengen in Ystad te blijven en hij bovendien genoeg geld had, was hij op de bonnefooi op reis gegaan in de ijdele hoop dat hij zich beter zou voelen, misschien zelfs een basaal gevoel van levensmoed zou kunnen heroveren indien hij zich ergens anders bevond dan in Skåne. Hij had een chartervlucht geboekt naar de eilanden in het Caribisch gebied. Al in het vliegtuig op de heenweg was hij flink aangeschoten geraakt en tijdens de veertien dagen die hij op Barbados doorbracht, was hij nooit helemaal nuchter geweest. Zijn algehele toestand tijdens die reis kon niet anders worden omschreven dan als een toestand van toenemende paniek, een allesoverheersend gevoel nergens thuis te horen. Hij had zich in de schaduwen van de palmbomen teruggetrokken en op sommige dagen was hij zijn hotelkamer zelfs niet uitgekomen, niet in staat een primitieve mensenschuwheid te overwinnen. Hij had één keer gezwommen en dat was gebeurd toen hij op een steiger zijn evenwicht verloor en in het water tuimelde. Toen hij zich ondanks alles op een late avond onder de mensen had durven begeven om zijn voorraad alcohol aan te vullen, werd hij aangesproken door een prostituee. Hij had geprobeerd haar tegelijkertijd af te wimpelen en bij zich te houden, maar vervolgens hadden zijn wanhoop en zelfverachting de overhand genomen. Drie etmalen, waaraan hij achteraf alleen maar vage en onvolledige herinneringen had, bracht hij zijn tijd samen met het meisje door in een hok dat naar vitriool stonk, in een bed waarvan de lakens smerig waren en naar schimmel roken, en waarin de kakkerlakken met hun antennes zijn zwetende gezicht aftastten. Hij kon zich de naam van het meisje niet herinneren en hij wist evenmin of hij die ooit wel te horen had gekregen. Hij had zich op haar gestort in iets wat een furieuze lustbeleving moest zijn geweest. Toen ze hem van zijn laatste geld had ontdaan, kwamen er twee sterke broeders om hem eruit te gooien. Hij keerde terug naar zijn hotel, leefde van het eten dat hij meenam van het ontbijt dat bij de prijs was inbegrepen en keerde op vliegveld Sturup terug in een nog slechtere conditie dan toen hij vertrok. De arts bij wie hij onder regelmatige controle stond, verbood hem verontwaardigd in de toekomst opnieuw dergelijke reizen te ondernemen, omdat er een duidelijk risico bestond dat hij zich totaal de vernieling in zou drinken. Maar twee maanden later, begin december, vertrok hij opnieuw, nadat hij geld van zijn vader had geleend om, zoals hij als excuus had aangevoerd, nieuwe meubels te kopen en zich daardoor misschien wat beter te gaan voelen. Hij had het gedurende die hele periode zo veel mogelijk vermeden zijn vader te bezoeken, die bovendien ook nog pas getrouwd was met de dertig jaar jongere vrouw die eerder zijn hulp in de huishouding was geweest. Met het geld in handen ging hij rechtstreeks naar Ystads Reisbureau om een reis van drie weken naar Thailand te boeken. Het patroon uit de Cariben herhaalde zich, slechts met dit verschil dat een volledige catastrofe nog net werd vermeden doordat een gepensioneerde apotheker die naast hem in het vliegtuig had gezeten en toevallig in hetzelfde hotel logeerde, sympathie voor Wallander had opgevat en had ingegrepen toen hij al aan het ontbijt begon te drinken en zich over de gehele linie vreemd begon te gedragen. Door diens autoritaire optreden werd Wallander een week eerder dan gepland naar huis gestuurd. Ook dit keer had hij zijn zelfverachting de vrije loop gegeven en zich in de armen van verschillende prostituees gestort, de een nog jonger dan de ander, en daarna volgde een nachtmerrieachtige winter waarin hij in de voortdurende angst leefde dat hij zich de dodelijke ziekte op de hals had gehaald. Eind april, toen er al bijna een jaar verstreken was, werd vastgesteld dat hij niet besmet was geraakt. Op dat bericht reageerde hij echter nauwelijks en ongeveer in diezelfde tijd begon zijn arts serieus te overwegen of Kurt Wallander niet aan het eind was gekomen van zijn loopbaan als politieman, of überhaupt als werkende, en rijp was voor de wao.