‘Hoe bedoel je?’
‘Och, dat was iets wat ik vannacht gedroomd heb’, antwoordde Wallander ontwijkend. ‘Jullie zien me wel verschijnen.’
Hij beëindigde het gesprek, tilde de hoorn weer op en belde het nummer van kasteel Farnholm. De telefoon was nog niet overgegaan of hij werd al door iemand opgenomen.
‘Kasteel Farnholm’, zei een vrouwenstem. Wallander hoorde dat ze met een licht accent sprak.
‘U spreekt met hoofdinspecteur Wallander van de politie van Ystad’, zei hij. ‘Ik zou Alfred Harderberg graag willen spreken.’
‘Hij is in Genève’, zei de vrouw.
Wallander stond met zijn mond vol tanden. Hij had natuurlijk rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de internationaal actieve zakenman op reis was.
‘Wanneer komt hij terug?’
‘Dat heeft hij niet gezegd.’
‘Komt hij morgen of wordt het volgende week?’
‘Daarover wil ik u niet per telefoon inlichten. Zijn reizen zijn strikt geheim.’
‘Ik ben anders wel van de politie’, zei Wallander, die merkte dat hij geïrriteerd raakte.
‘Hoe kan ik dat weten?’ vroeg de vrouw. ‘U kunt iedereen wel zijn.’
‘Ik kom over een halfuur naar kasteel Farnholm’, zei Wallander. ‘Naar wie moet ik vragen?’
‘Dat bepalen de bewakers aan de poort’, antwoordde de vrouw. ‘Ik hoop dat u een erkende legitimatie bij u hebt.’
‘Wat bedoelt u met erkend?’ vroeg Wallander.
‘Dat bepalen wij’, antwoordde de vrouw.
Het gesprek werd beëindigd. Wallander legde de hoorn met een klap op de telefoon. De dikke serveerster die bezig was koekjes op een schaal te leggen, keek misprijzend naar hem. Hij legde geld op de bar en vertrok zonder een woord te zeggen.
Vijftien kilometer verder naar het noorden sloeg hij links af en algauw was hij omsloten door het dichte bos aan de zuidzijde van de heuvelrug van Linderöd. Hij remde af bij de kruising waar de afslag naar kasteel Farnholm was. Een granieten plaat met gouden letters vertelde hem dat hij op de goede weg was. De steen deed Wallander denken aan een exclusieve grafeteen.
De weg naar het kasteel was geasfalteerd en goed onderhouden. Discreet tussen de bomen verborgen kronkelde een hoge omheining. Hij remde af en draaide zijn raampje naar beneden om beter te kunnen zien. Toen ontdekte hij dat het een dubbele omheining was, met een tussenruimte van ruim een meter. Hij schudde zijn hoofd over wat hij zag, draaide het raampje weer dicht en reed verder. Na ongeveer nog een kilometer maakte de weg een scherpe bocht. Vlak daarna bereikte hij de poort. Een grijs gebouw met een plat dak, dat nog het meest aan een bunker deed denken, lag er vlak naast. Hij reed ernaartoe en wachtte. Er gebeurde niets. Hij toeterde. Nog steeds geen reactie. Toen stapte hij uit en hij merkte dat hij boos begon te worden. Al die hekken en gesloten poorten die hij tegenkwam ervaarde hij vaag als een vernedering. Op hetzelfde moment kwam er een man door de stalen deur die in de bunker zat naar buiten. Hij was gekleed in een uniform dat Wallander nog nooit eerder had gezien. Hij was er nog steeds niet aan gewend dat steeds meer, hem onbekende bewakingsbedrijven zich met hun diensten in het land vestigden.
De man in het donkerrode uniform kwam op hem af. Het was iemand van zijn eigen leeftijd.
Toen herkende hij hem.
‘Kurt Wallander’, zei de bewaker. ‘Dat is een tijd geleden!’
‘Ja’, zei Wallander. ‘Maar hoelang geleden? Vijftien jaar?’
‘Twintig’, zei de bewaker. ‘Misschien nog wel langer.’
Wallander had de naam van de man uit zijn geheugen opgediept. Ze hadden dezelfde voornaam, maar de bewaker heette Ström van zijn achternaam. Ooit waren ze samen politieagent in Malmö geweest. Wallander was toen nog jong en onervaren, Ström was iets ouder dan hij. Ze hadden altijd alleen beroepshalve contact met elkaar gehad. Daarna was Wallander naar Ystad verhuisd en jaren later had hij bij een of andere gelegenheid gehoord dat Ström gestopt was bij de politie. Hij kon zich vaag herinneren dat het gerucht was gegaan dat Ström ontslagen was; er was iets in de doofpot gestopt, mogelijk een overtreding tegen een arrestant, of verdenkingen omtrent gestolen goederen die uit het politiedepot verdwenen waren, maar hij wist niet zeker wat er gebeurd was.
‘Ik was al gewaarschuwd dat je eraan kwam’, zei Ström.
‘Mazzel voor mij’, antwoordde Wallander. ‘Mij werd verzocht een erkende legitimatie te laten zien. Wat erken jij?’
‘Kasteel Farnholm wordt zwaar beveiligd’, zei Ström. ‘We controleren iedereen die naar binnen mag zorgvuldig.’
‘Wat voor rijkdommen houden ze hier verborgen?’
‘Geen rijkdommen, maar hier is iemand die grote zaken doet.’