Home>>read Kurt Wallander 04 free online

Kurt Wallander 04(33)

By:Henning Mankell


De telefoon ging. Toen Wallander zich uitstrekte om de hoorn te pakken, verloor hij zijn koffiekopje. De koffie spatte over zijn been en het kopje rolde over de vloer.

‘Verdomme’, riep hij geïrriteerd met de hoorn halverwege zijn oor.

‘Je hoeft niet zo brutaal te zijn’, zei zijn vader. ‘Ik wilde alleen maar even weten waarom je nooit iets van je laat horen.’

Wallander werd overvallen door een slecht geweten, hetgeen hem vervolgens weer kwaad maakte. Hij vroeg zich af of hij ooit zou meemaken dat de verhouding tussen zijn vader en hem zich zou ontdoen van alle spanningen die bij de geringste aanleiding tot uitdrukking kwamen.

‘Ik liet een koffiekopje op de grond vallen’, probeerde hij uit te leggen. ‘Ik heb mijn ene been verbrand.’

Zijn vader leek niet te hebben gehoord wat hij zei.

‘Waarom ben je op je werk?’ vroeg hij. ‘Je loopt toch in de ziektewet?’

‘Nu niet meer. Ik ben weer aan het werk gegaan.’

‘Wanneer dan?’

‘Gisteren.’

‘Gisteren?’

Wallander besefte dat het gesprek heel lang kon gaan duren wanneer hij er niet meteen in slaagde het te beëindigen.

‘Ik weet dat ik u een verklaring schuldig ben,’ zei hij, ‘maar ik heb daar op dit moment geen tijd voor. Morgenavond kom ik naar u toe. Dan zal ik vertellen wat er is gebeurd.’

‘Het is langgeleden dat ik je voor het laatst heb gezien’, antwoordde zijn vader, waarna hij de hoorn erop legde.

Wallander bleef even zitten met de hoorn in zijn hand. Zijn vader, die volgend jaar vijfenzeventig zou worden, vervulde hem voortdurend met tegenstrijdige gevoelens. Zo lang hij zich kon herinneren, was hun verhouding gecompliceerd geweest. Dat was met name tot uitdrukking gekomen op de dag waarop Wallander zijn vader had meegedeeld dat hij van plan was bij de politie te gaan. Gedurende de vijfentwintig jaar die er sindsdien waren verstreken, had zijn vader geen gelegenheid voorbij laten gaan om zijn beslissing te bekritiseren. Wallander van zijn kant slaagde er nooit in zijn slechte geweten kwijt te raken over het feit dat hij niet zoveel tijd aan zijn oude vader besteedde als hij zou moeten doen. Het jaar daarvoor, toen hij het verbluffende bericht had gekregen dat zijn vader had besloten te gaan trouwen met de dertig jaar jongere vrouw van de thuiszorg die drie keer in de week bij hem kwam, had hij gedacht dat zijn vader vanaf dat moment gezelschap zou hebben. Nu hij met de telefoonhoorn in zijn hand zat, realiseerde hij zich dat er in wezen niets was veranderd.

Hij legde de hoorn op de haak, pakte het koffiekopje op en veegde zijn broekspijp af met een stuk papier dat hij uit zijn blocnote had gescheurd. Toen herinnerde hij zich dat hij contact moest opnemen met de officier van justitie, Per Åkeson. Diens secretaresse verbond hem meteen door. Wallander legde uit dat hij opgehouden was en Åkeson stelde een tijdstip voor op de volgende ochtend.

Toen het gesprek was afgelopen, ging Wallander een nieuwe kop koffie halen. In de gang liep hij Ann-Britt Höglund tegen het lijf die een stapel ordners droeg.

‘Hoe gaat het?’ vroeg Wallander.

‘Traag’, antwoordde ze. ‘Ik kan me niet aan het gevoel onttrekken dat er iets vreemds is met deze twee dode advocaten.’

‘Precies wat ik ook ervaar’, zei Wallander verwonderd. ‘Waarom denk je dat?’

‘Ik weet het niet’, antwoordde ze.

‘Laten we het daar morgen over hebben’, zei Wallander. ‘Mijn ervaring is dat je de betekenis van wat je niet onder woorden kunt brengen, niet moet onderschatten.’

Hij liep terug naar zijn kamer, legde de hoorn van de telefoon en trok zijn blocnote naar zich toe. In gedachten keerde hij terug naar het bevroren strand van Skagen, naar Sten Torstensson die hem uit de mist tegemoetkwam. Daar is dit onderzoek voor mij begonnen, dacht hij. Dat begon al toen Sten Torstensson nog leefde.

Langzaam zocht hij terug door wat hij tot nu toe wist over de twee dode advocaten. Hij was net een soldaat die zich voorzichtig terugtrok, zijn aandacht op beide kanten van de weg gericht. Het kostte hem meer dan een uur om een overzicht samen te stellen van de feiten die zijn collega’s en hij tot hun beschikking hadden.

Wat zie ik zonder het te zien? dacht hij keer op keer tijdens zijn tocht door het onderzoeksmateriaal. Maar toen hij zijn pen van zich afwierp, dacht hij chagrijnig dat het enige wat hij bereikt had een sierlijk gevormd vraagteken was.

Twee dode advocaten, dacht hij. De een komt om bij een eigenaardig auto-ongeluk dat naar alle waarschijnlijkheid in scène is gezet. Degene die Gustaf Torstensson om het leven heeft gebracht, was een koelbloedig denkende moordenaar die zijn misdrijf wilde verdoezelen. De eenzame stoelpoot in de klei was een vreemde vergissing. Hier hebben we een ‘waarom’ en een ‘wie’, dacht hij, maar er is misschien ook nog iets anders.