Ze verraste hem opnieuw.
‘U bent niet eerlijk tegen mij, hoofdinspecteur’, zei ze. ‘Wat is er eigenlijk gebeurd toen hij zich doodreed?’
Snel besloot Wallander om precies te zeggen waar het op stond.
‘Dat weten we nog niet,’ antwoordde hij, ‘maar we hebben het vermoeden dat er op de weg iets is gebeurd wat verband houdt met het ongeluk. Iets wat het misschien veroorzaakte, of iets wat nadien gebeurde.’
‘Hij had al zo vaak over die weg gereden’, zei ze. ‘Hij kende die door en door. En hij reed nooit hard.’
‘Als ik het goed begrepen heb, dan had hij een van zijn cliënten bezocht’, zei Wallander.
‘De man op Farnholm’, antwoordde ze.
Wallander wachtte op een vervolg, maar dat bleef uit.
‘De man op Farnholm?’ vroeg hij.
‘Alfred Harderberg’, zei ze. ‘De man op kasteel Farnholm.’
Wallander wist dat kasteel Farnholm in een afgelegen gebied aan de zuidkant van de heuvelrug van Linderöd lag. Hij was de afslag naar het kasteel vaak gepasseerd, maar er nooit geweest.
‘Hij was de grootste particuliere cliënt van de advocatenfirma’, vervolgde mevrouw Dunér. ‘De laatste jaren was hij ook de enige cliënt van Gustaf Torstensson.’
Wallander schreef de naam op een briefje dat hij in zijn zak vond.
‘Ik heb die naam nooit gehoord’, zei hij. ‘Is het een landeigenaar?’
‘Dat word je wel als je een kasteel bezit’, antwoordde mevrouw Dunér. ‘Maar hij hield zich voornamelijk met transacties bezig. Grote internationale transacties.’
‘Ik zal natuurlijk contact met hem opnemen’, zei Wallander. ‘Hij moet een van de laatsten zijn geweest die Gustaf Torstensson levend gezien heeft.’
Opeens werden er een paar reclamefolders in de brievenbus in de hal gestopt. Wallander merkte dat mevrouw Dunér opschrok.
Drie bange mensen, dacht hij. Maar bang voor wat?
‘Gustaf Torstensson’, zei hij weer. ‘Laten we het nog eens proberen. Beschrijft u hem voor mij.’
‘Hij was de meest gereserveerde persoon die ik in mijn hele leven ben tegengekomen’, antwoordde ze, en Wallander meende een vage flard van agressiviteit in haar stem te bespeuren. ‘Hij liet nooit iemand toe. Hij was pietluttig, veranderde nooit een gewoonte. Hij was een van die mensen van wie altijd gezegd wordt dat je de klok op ze gelijk kunt zetten. In het geval van Gustaf Torstensson klopte dat helemaal. Hij was net een uitgeknipt, bloedeloos silhouet. Hij was verder bovendien niet vriendelijk of onvriendelijk. Hij was gewoon saai.’
‘Volgens Sten Torstensson was hij ook een opgeruimd mens’, wierp Wallander tegen.
‘Daar heb ik nooit iets van gemerkt’, zei mevrouw Dunér afwijzend.
‘Hoe was hun onderlinge verhouding?’
Ze dacht niet na, maar gaf meteen een resoluut antwoord.
‘Gustaf Torstensson ergerde zich eraan dat zijn zoon de firma probeerde te moderniseren’, zei ze. ‘En Sten Torstensson vond natuurlijk dat zijn vader in veel opzichten een belemmering vormde. Maar geen van beiden liet dat aan de ander merken. Ze waren allebei even bang voor openlijke conflicten.’
‘Voordat Sten Torstensson stierf, heeft hij kenbaar gemaakt dat er iets was waardoor zijn vader de laatste maanden verontrust en van streek was’, zei Wallander. ‘Kunt u daar iets over zeggen?’
Dit keer dacht ze na voordat ze antwoordde.
‘Misschien’, zei ze. ‘Nu u het zegt, hoofdinspecteur. Hij had de laatste maanden van zijn leven iets afwezigs.’
‘Hebt u daar een verklaring voor?’
‘Nee.’
‘Er was niet iets bijzonders gebeurd?’
‘Nee, niets.’
‘Ik wil dat u goed nadenkt. Het kan erg belangrijk zijn.’
Terwijl ze nadacht, schonk ze zichzelf nog eens thee in. Wallander wachtte. Daarna keek ze op en richtte ze haar blik op hem.
‘Ik kan u geen antwoord geven’, zei ze. ‘Ik heb er geen verklaring voor.’
Op hetzelfde moment dat hij haar antwoord hoorde, besefte Wallander dat ze niet de waarheid sprak, maar hij besloot ook dat hij haar niet onder druk zou zetten. Alles was nog te onduidelijk en zwevend; de tijd was er nog niet rijp voor.
Hij schoof zijn kopje aan de kant en stond op.
‘Dan zal ik u niet langer storen’, zei hij glimlachend. ‘Bedankt voor dit gesprek. Ik moet u helaas echter nu al waarschuwen dat ik weer terugkom.’
‘Natuurlijk’, zei mevrouw Dunér.
‘Mocht u nog iets te binnen schieten, belt u me dan’, zei Wallander toen hij al op straat stond. ‘Aarzel niet. Het kleinste detail kan waardevol zijn.’
‘Ik zal eraan denken’, zei ze en deed de deur dicht.