Björk drong aan op een afronding.
‘Omdat ik ben begonnen te graven in wat er met Gustaf Torstensson is gebeurd, kan ik daar net zo goed mee doorgaan’, zei Wallander. ‘Als niemand daar iets op tegen heeft?’
‘Dan gaat de rest van ons aan de slag met Sten Torstensson’, zei Martinson. ‘Ik neem aan dat je zo in het begin zoals gewoonlijk het liefst alleen werkt?’
‘Niet speciaal’, zei Wallander. ‘Maar als ik het goed begrijp zijn er beduidend meer complicaties waar het Sten Torstensson betreft. Zijn vader had minder cliënten. Zijn leven lijkt doorzichtiger.’
‘Dan doen we het zo’, zei Björk, terwijl hij zijn agenda met een klap dichtsloeg. ‘Zoals altijd spreken we iedere dag om vier uur af. Verder wil ik hulp bij een persconferentie later op de dag.’
‘Ik niet’, zei Wallander. ‘Dat breng ik niet op.’
‘Zelf had ik gedacht aan Ann-Britt’, zei Björk. ‘Het kan geen kwaad dat de mensen weten dat zij zich hier in ons midden bevindt.’
‘Ik doe het graag’, antwoordde ze tot verbazing van de rest. ‘Ik moet het leren.’
Na de vergadering vroeg Wallander aan Martinson om even te blijven. Toen ze alleen waren, deed hij de deur dicht.
‘We moeten eens even met elkaar praten’, zei Wallander. ‘Ik heb het gevoel dat ik hier zomaar binnen kom zetten en de zaak overneem, terwijl ik eigenlijk mijn ontslagaanvraag had moeten ondertekenen.’
‘We zijn natuurlijk verbaasd’, antwoordde Martinson. ‘Dat moet je begrijpen. Niet alleen jij voelt je onzeker.’
‘Ik ben bang om mensen op hun teentjes te trappen’, zei Wallander.
Martinson barstte in lachen uit. Daarna snoot hij zijn neus.
‘Het Zweedse politiekorps bestaat uit zere tenen en misverstanden’, zei hij vervolgens. ‘Hoe meer de politiemensen in ambtenaren veranderen, des te sterker lijkt de carrièrezenuw op te spelen. En tegelijkertijd betekent de bureaucratisering die met de dag toeneemt, dat er misverstanden en onduidelijkheden ontstaan. Soms denk ik dat ik Björks zorg over de ontwikkelingen wel kan begrijpen. Waar blijft het eenvoudige politiewerk dat de basis vormt?’
‘Het politiekorps is altijd een afspiegeling van zijn omgeving geweest’, zei Wallander. ‘Maar ik begrijp wat je bedoelt. Rydberg zei het ook al. Wat zal Ann-Britt Höglund gaan zeggen?’
‘Ze is goed’, zei Martinson. ‘Hanson en Svedberg zijn allebei bang voor haar. Voor haar bekwaamheid. Ik denk dat zeker Hanson bang is dat hij achteropraakt. Daarom brengt hij nu het grootste deel van zijn tijd door op allerlei cursussen.’
‘De politieagent van de toekomst’, zei Wallander terwijl hij opstond. ‘Dat is zij.’
In de deuropening bleef hij staan.
‘Gisteren zei jij iets wat is blijven hangen’, zei hij. ‘Iets over Sten Torstensson. Ik kreeg het gevoel dat het belangrijker was dan het klonk.’
‘Ik las iets hardop voor uit mijn blocnote’, antwoordde Martinson. ‘Je kunt wel een kopietje krijgen.’
‘Het risico is groot dat ik me dingen verbeeld’, zei Wallander.
Toen hij op zijn kamer was en de deur had dichtgedaan, merkte hij dat hij iets ervoer waarvan hij bijna vergeten was wat het was. Het was alsof hij opnieuw ontdekt had dat hij een eigen wil had. Kennelijk was niet alles verloren gegaan in de afgelopen tijd.
Hij bleef aan zijn bureau zitten en had het gevoel dat hij zichzelf nu van een afstand kon zien: de onzekere man op het West-Indische eiland, de hopeloze reis naar Thailand, de vele dagen en nachten waarin behalve de mechanische lichaamsfuncties al het andere leek te zijn opgehouden. Hij zag zichzelf en besefte dat dat iemand was die hij nu niet meer kende. Hij was iemand anders geweest.
Hij rilde bij de gedachte aan welke catastrofale gevolgen een aantal van zijn handelingen had kunnen hebben. Hij dacht lang aan zijn dochter Linda. Pas toen Martinson aanklopte om een kopie van zijn aantekeningen van de vorige dag af te geven, schudde hij de herinneringen van zich af. Hij bedacht dat ieder mens in zijn binnenste een geheime kamer heeft waarin beelden en herinneringen liggen opgeslagen. Nu schoof hij een grendel op die deur en hing er een stevig hangslot aan. Vervolgens liep hij naar een van de toiletten om de antidepressiva door te spoelen die hij in een potje in zijn broekzak had.
Daarna keerde hij terug naar zijn kamer en ging aan het werk. Het was tien uur. Hij las Martinsons aantekeningen grondig door zonder te begrijpen wat hem getroffen had.
Het is te vroeg, dacht hij weer. Rydberg zou mij hebben gemaand geduld te hebben. Ik moet eraan denken dat ik mij dat nu zelf voorhoud.
Hij dacht even na waar hij zou beginnen. Vervolgens zocht hij Gustaf Torstenssons privé-adres op in het onderzoek naar het auto-ongeluk.