Ze spraken af elkaar in de loop van de middag op het kantoor van de officier van justitie te ontmoeten en beëindigden vervolgens hun gesprek. Wallander dwong zichzelf terug te keren naar het onderzoeksplan dat hij was beginnen op te zetten. Zijn concentratie liet hem echter in de steek. Geïrriteerd legde hij zijn pen weg en ging een kop koffie halen. Omdat hij het liefst niemand wilde tegenkomen, haastte hij zich terug naar zijn kantoor. Het was inmiddels kwart over acht. Hij dronk zijn koffie op en vroeg zich af hoelang het zou duren voordat zijn mensenschuwheid verdwenen zou zijn. Toen het halfnegen was stond hij op, zocht zijn papieren bij elkaar en ging naar de vergaderkamer. Op weg daarheen frappeerde het hem opeens dat er ongewoon weinig werk was verricht in de vijf of zes dagen die er verstreken waren sinds Sten Torstensson vermoord was gevonden. Het ene moordonderzoek was altijd anders dan het andere, maar bij de rechercheurs die erbij betrokken waren ontstond er altijd een koortsachtige bedrijvigheid.
Er was in zijn afwezigheid iets veranderd, dacht hij. Maar wat?
Om twintig voor negen waren ze compleet en sloeg Björk met zijn vlakke handen op de tafel om aan te geven dat het rechercheteam aan het werk moest. Hij wendde zich meteen tot Wallander.
‘Kurt’, zei hij. ‘Jij bent hier zo middenin beland en kijkt er fris tegenaan. Hoe gaan we verder?’
‘Ik denk dat ik niet echt de aangewezen persoon ben om dat te bepalen’, antwoordde Wallander. ‘Ik heb nog geen tijd gehad me in het geval te verdiepen.’
‘Aan de andere kant ben jij de enige die met iets bruikbaars naar voren is gekomen’, wierp Martinson tegen. ‘Als ik jou goed ken, dan heb je gisteravond vast een plan van aanpak voor het onderzoek zitten bedenken. Of niet?’
Wallander knikte. Opeens besefte hij dat hij er eigenlijk ook niets op tegen had om de verantwoordelijkheid over te nemen.
‘Ik heb geprobeerd een samenvatting te maken’, begon hij. ‘Maar eerst wil ik iets vertellen dat me ruim een week geleden is overkomen, toen ik in Denemarken zat. Ik had dat gisteren al moeten doen, maar voor mij was het op z’n zachtst gezegd een hectische dag.’
Wallander vertelde vervolgens aan zijn verwonderde collega’s over het bezoek van Sten Torstensson op Skagen. Hij deed zijn best geen enkel detail over het hoofd te zien of weg te laten.
Naderhand was het erg stil. Ten slotte nam Björk het woord en hij stak niet onder stoelen of banken dat hij geïrriteerd was.
‘Hoogst eigenaardig’, zei hij. ‘Ik begrijp niet hoe het komt dat jij, Kurt, altijd in situaties belandt die buiten onze normale procedures vallen.’
‘Ik heb hem naar jullie doorverwezen’, verdedigde Wallander zich, terwijl hij voelde dat hij boos werd.
‘Maar daar gaan we ons nu niet over opwinden’, ging Björk onverstoorbaar verder. ‘Een tikje eigenaardig is het echter wel, dat zul je met me eens zijn. In concreto onderstreept het natuurlijk dat we het onderzoek naar het auto-ongeluk van Gustaf Torstensson moeten heropenen.’
‘Ik beschouw het als natuurlijk en noodzakelijk dat we aan twee fronten oprukken’, zei Wallander. ‘Het uitgangspunt is ondanks alles dat er twee mensen vermoord zijn, niet slechts een. Bovendien zijn het een vader en zijn zoon. We moeten tegelijkertijd twee gedachten in ons hoofd houden. Er kan een oplossing verborgen liggen in hun privé-leven, maar het kan ook iets in hun werk zijn, als advocaten met een gemeenschappelijk kantoor. Dat Sten Torstensson mij opzocht en erover sprak dat zijn vader van streek was, kan erop duiden dat de sleutel bij Gustaf Torstensson te vinden is. Maar helemaal zeker is dat niet, onder andere omdat hij mevrouw Dunér een ansichtkaart uit Finland heeft gestuurd, hoewel hij zich in Denemarken bevond.’
‘Dat zegt ons nog iets’, onderbrak Ann-Britt Höglund hem plotseling.
Wallander knikte.
‘Dat Sten Torstensson er rekening mee hield dat er op de achtergrond ook een bedreiging voor hemzelf bestond’, zei hij. ‘Bedoel je dat?’
‘Ja’, zei Ann-Britt Höglund. ‘Waarom zou hij anders een dwaalspoor hebben uitgezet?’
Martinson stak zijn hand op ten teken dat hij iets wilde zeggen.
‘Het is het eenvoudigste wanneer we ons verdelen’, zei hij. ‘Een paar concentreren zich op de vader, de anderen op de zoon. Daarna moeten we kijken of we iets vinden wat tegelijkertijd in twee richtingen wijst.’
‘Mijn idee’, zei Wallander. ‘Verder kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er iets vreemds is met dit alles. Iets wat we eigenlijk nu al zouden moeten ontdekken.’
‘Alle moordzaken zijn toch vreemd’, wierp Svedberg tegen.
‘Dit is iets anders’, zei Wallander. ‘Ik vind het moeilijk om me duidelijker uit te drukken.’