Niklasson schudde zijn hoofd.
‘Helemaal niemand.’
Wallander reed terug naar Ystad. Hij voelde zich moe. Hij was nog niet in staat om op een rijtje te zetten wat hij nu eigenlijk ontdekt had.
In wezen twijfelde hij echter niet. Sten Torstensson had gelijk gehad. Het auto-ongeluk was het vernis dat iets heel anders verborg.
Het was zeven minuten over vier toen Björk de deur van de vergaderkamer sloot. Wallander voelde meteen dat de stemming mat was en er geen beweging in de zaak zat. Hij kon voorspellen dat niemand van de aanwezige rechercheurs iets te rapporteren zou hebben dat het hele moordonderzoek op een beslissende, misschien dramatische manier zou veranderen. Dit is zo’n moment uit een gewone dag van het politiewerk dat er in films altijd wordt uitgeknipt, schoot het door hem heen. Toch ontwikkelt het verdere werk zich uit zulke stomme momenten, wanneer iedereen moe is, en soms ook vijandig ten opzichte van elkaar. We moeten elkaar vertellen dat we niets weten om onszelf te dwingen door te gaan.
Op hetzelfde moment nam hij een besluit. Of het in een ijdele poging was om zichzelf van een excuus te voorzien om terug te keren en daarmee zijn post opnieuw op te eisen, kon hij later voor zichzelf niet helemaal meer achterhalen, maar in die matte stemming meende hij een mogelijkheid te zien weer naar voren te treden; dit was een achtergrond die goed van pas kwam om te laten zien dat hij ondanks alles nog steeds politieman was, geen afgebrand wrak dat het benul had moeten hebben zich in een ongemerkte stilte terug te trekken.
Zijn gedachtegang werd onderbroken doordat Björk hem sommerend aankeek. Wallander maakte een nauwelijks zichtbare ontkennende beweging met zijn hoofd. Op dit moment had hij nog niets te zeggen.
‘Wat hebben we?’ zei Björk. ‘Waar staan we?’
‘Ik ben langs de deuren gegaan’, antwoordde Svedberg. ‘In de flats in de buurt, ieder trappenhuis. Maar niemand heeft iets bijzonders gehoord, niemand heeft iets gezien. Gek genoeg is er ook uit het publiek geen enkele tip binnengekomen. Het hele onderzoek lijkt wel dood.’
Svedberg zweeg en Björk keerde zich naar Martinson.
‘Ik heb zijn woning aan de Regementsgata onderzocht’, zei hij. ‘Ik geloof dat ik in mijn leven nog nooit zo onzeker ben geweest over waar ik nou eigenlijk naar op zoek was. Het enige wat ik met zekerheid kan zeggen, is dat Sten Torstensson een goede smaak had op het gebied van cognac en dat hij de eigenaar was van een aantal antiquarische boeken die, vermoed ik, heel kostbaar zijn. Verder heb ik geprobeerd de technici in Linköping onder druk te zetten over de kogels, maar ze hebben gevraagd of ze er morgen op mogen terugkomen.’
Björk zuchtte en wendde zich tot Ann-Britt Höglund.
‘Ik heb geprobeerd een beeld te krijgen van de mensen met wie hij privé omging’, zei ze. ‘Van zijn familie, zijn vrienden. Daar is echter ook niets uitgekomen dat ons direct verder helpt. Zijn vriendenkring was niet groot; hij lijkt bijna helemaal voor zijn werk te hebben geleefd. Vroeger zeilde hij ’s zomers veel, maar daar is hij mee opgehouden zonder dat ik echt kan zeggen waarom. Hij heeft niet veel familie. Een aantal tantes van zijn vaders kant, een paar neven en nichten. Hij was beslist een einzelgänger, dat mag je geloof ik wel stellen.’
Terwijl ze sprak zat Wallander haar stiekem te bekijken. Hij vond dat ze iets bedachtzaams en flinks over zich had, misschien zelfs op de grens van het fantasieloze. Hij besloot echter voorzichtig te zijn in zijn oordeel. Hij kende haar zelf nog niet, hij wist alleen dat ze de naam had een bijzonder veelbelovende politieagent te zijn.
De nieuwe tijd, dacht hij. Misschien is zij wel de politieagent van de nieuwe tijd, de agent van wie ik me zo vaak heb afgevraagd hoe die eruit zal zien?
‘Met andere woorden: we staan dus stil’, zei Björk in een onhandige poging de zaak samen te vatten. ‘We weten dat Sten Torstensson doodgeschoten is, we weten waar en we weten wanneer. Maar niet waarom en door wie. Helaas moeten we waarschijnlijk gewoon accepteren dat dit een lastig onderzoek wordt. Dat veel tijd gaat kosten en moeizaam zal zijn.’
Niemand had er iets tegen in te brengen. Door het raam zag Wallander dat het weer was gaan regenen.
Hij besefte dat het nu zijn beurt was.
‘Aan wat er met Sten Torstensson gebeurd is, heb ik niets toe te voegen’, zei hij. ‘Daar weten we niet meer van dan het beetje dat we weten. Ik denk dat we aan een heel andere kant moeten beginnen te werken. Aan wat er met zijn vader is gebeurd.’
Onmiddellijk ontstond er rond de tafel een geconcentreerde aandacht.
‘Gustaf Torstensson is niet bij een auto-ongeluk omgekomen’, vervolgde hij. ‘Hij is vermoord, net als zijn zoon. We moeten ervan uitgaan dat die zaken met elkaar te maken hebben. Iets anders is niet aannemelijk.’