‘Hij stuurde me een kaart’, zei ze met een flauwe glimlach. Wallander dacht dat ze vrijwel zeker gauw weer zou gaan huilen, maar ze wist zich nu beter te vermannen dan hij verwacht had.
‘Wilt u hem zien?’ vroeg ze.
Wallander knikte.
‘Graag.’
Ze stond op en liep naar een boekenkast die tegen een van de lange muren van de kamer stond. Uit een porseleinen schaal pakte ze een ansichtkaart die ze hem aanreikte.
‘Finland moet een mooi land zijn’, zei ze. ‘Ik ben er nooit geweest. U wel?’
Wallander staarde niet-begrijpend naar de ansichtkaart. Het was een afbeelding van een merenlandschap in de avondzon.
‘Ja’, zei hij langzaam. ‘Ik ben wel in Finland geweest. Het is zoals u zegt een heel mooi land.’
‘Neemt u me niet kwalijk dat ik me liet gaan’, zei ze. ‘Maar de kaart kwam precies op de dag dat ik hem dood vond.’
Wallander knikte afwezig.
Hij bedacht dat hij Berta Dunér veel meer te vragen had dan hij had kunnen vermoeden, maar hij besefte ook dat de tijd er nog niet rijp voor was. Sten Torstensson had dus tegen zijn secretaresse gezegd dat hij naar Finland ging. Daarvandaan was als een mysterieus bewijs een ansichtkaart gekomen. Maar wie had die kaart gestuurd? Wanneer Sten Torstensson zich op hetzelfde moment in Jutland bevond?
‘Voor het onderzoek is het nodig dat ik deze kaart een paar dagen houd’, zei hij. ‘Maar ik garandeer u persoonlijk dat u hem terugkrijgt.’
‘Ik begrijp het’, zei ze.
‘Nog een laatste vraag voordat ik wegga’, zei Wallander. ‘Hebt u de laatste tijd voor hij stierf iets ongewoons aan hem gemerkt?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Dat hij zich anders gedroeg?’
‘Hij was natuurlijk diep geschokt en verdrietig over het feit dat zijn vader was omgekomen.’
‘Verder niets?’
Wallander hoorde zelf hoe beroerd zijn vraag klonk, maar hij bleef op haar antwoord wachten.
‘Nee’, antwoordde ze. ‘Hij was net als anders.’
Wallander stond op uit de rotanstoel.
‘Ik zal zeker nog een keer met u moeten praten’, zei hij.
Ze bleef op de bank zitten.
‘Wie doet er nou zoiets afgrijselijks?’ vroeg ze. ‘Door een deur naar binnen stappen en iemand doden en dan gewoon weer weggaan, alsof er niets gebeurd is.’
‘Dat moeten we uitzoeken’, zei Wallander. ‘Weet u ook of hij vijanden had?’
‘Wie zouden dat hebben moeten zijn?’
Wallander aarzelde even voordat hij nog een vraag stelde.
‘Wat denkt u dat er gebeurd is?’
Ze stond op van de bank alvorens antwoord te geven.
‘Ooit kon je begrijpen wat onbegrijpelijk leek,’ antwoordde ze, ‘maar nu niet meer. Zelfs dat kan niet meer in ons land.’
Wallander trok zijn jas aan, die nog steeds zwaar van het vocht was. Buiten op straat bleef hij staan. Hij dacht aan de bezwering die hij in zijn jeugd, als pas opgeleide politieman, tot de zijne had gemaakt.
Leven heeft zijn tijd, dood zijn ook.
Hij dacht ook aan wat Berta Dunér bij het weggaan tegen hem had gezegd. Het stond hem vaag voor de geest dat ze iets belangrijks over Zweden had gezegd. Iets waar hij eigenlijk op zou moeten terugkomen. Op dit moment zette hij haar woorden echter uit zijn hoofd.
Ik moet proberen de gedachten van de doden te begrijpen, dacht hij. Een ansichtkaart uit Finland, afgestempeld op de dag dat Sten Torstensson aantoonbaar samen met mij koffiedronk in het Kunstmuseum in Skagen, maakt duidelijk dat hij niet de waarheid heeft gesproken. Althans niet de hele waarheid. Iemand kan niet liegen zonder dat zelf te weten.
Hij ging in zijn auto zitten en probeerde te besluiten wat hij zou doen. Als privé-persoon had hij voornamelijk zin om naar zijn flat aan Mariagatan terug te keren en in zijn slaapkamer te gaan liggen met de gordijnen dicht. Als politieman moest hij andere dingen denken.
Hij keek op zijn polshorloge. Kwart voor twee. Hij moest op zijn laatst om vier uur op het politiebureau terug zijn voor het middagoverleg van het rechercheteam. Voordat hij een besluit nam, dacht hij heel even na. Hij startte zijn auto, draaide Hamngatan in en hield vervolgens links aan om weer op Österleden uit te komen. Vervolgens reed hij door op de Malmöväg tot hij de afslag naar Bjäresjö bereikte. De motregen was opgehouden, er stonden rukwinden. Na enkele kilometers sloeg hij van de hoofdweg af en stopte hij voor een omheind terrein waar een roestig bord liet weten dat zich hier de autosloperij van Niklasson bevond. Het hek stond open en hij reed tussen de autowrakken die op elkaar waren gestapeld door naar binnen. Hij vroeg zich af hoe vaak in zijn leven hij de autosloperij had bezocht. Niklasson was ontelbare keren verdacht en vervolgd geweest inzake heling. Bij de politie van Ystad was hij legendarisch omdat hij nooit was veroordeeld, hoewel het bewijsmateriaal vaak overweldigend leek. Uiteindelijk was er echter altijd een onzichtbare naald geweest die de hele keten van bewijzen doorprikte en had Niklasson kunnen terugkeren naar de twee aan elkaar vastgelaste caravans die zijn gecombineerde woon-werkruimte vormden.