Wallander had de waarheid in handen, hij had zelfs te horen gekregen dat Lars Borman omgebracht was omdat hij de link had opgespoord die er bestond tussen Alfred Harderberg en de fraude die bij Provinciale Staten was gepleegd. Ze hadden toen niet het risico willen lopen dat Gustaf Torstensson zou gaan zien wat hij niet had moeten zien. Dat was later toch gebeurd, ook al hadden ze er alles aan gedaan om dat te voorkomen. Maar de waarheid zou dus zinloos zijn; die zou uiteindelijk zichzelf opeten, omdat ze nooit iemand voor deze ernstige misdrijven zouden kunnen pakken.
Maar wat Wallander zich ten slotte van deze nacht zou blijven herinneren, wat zich voor lange tijd als een gruwelijke herinnering aan Alfred Harderbergs aard zou vastbijten, waren enkele woorden die hij sprak toen het al bijna vijf uur was en ze om een of andere reden weer waren gaan praten over de plastic container en over mensen die werden omgebracht zodat hun organen konden worden verkocht.
‘U moet begrijpen dat dit maar een onbeduidend detail in mijn activiteiten is. Niet noemenswaardig, marginaal. Maar ik koop en ik verkoop, hoofdinspecteur Wallander. Ik treed op op het toneel van de handel. Ik laat me geen kansen ontglippen, hoe klein en onbeduidend ze ook zijn.’
Het onbeduidende mensenleven, had Wallander gedacht. In Alfred Harderbergs wereld is dat de waarheid waar hij van uitgaat.
Daarna hadden ze niets meer gezegd. Alfred Harderberg had de computers uitgezet, de een na de ander, en een aantal documenten in een papierversnipperaar ingevoerd. Wallander had aan vluchten gedacht, maar de onbeweeglijke schaduwen op de achtergrond waren de hele tijd aanwezig geweest. Hij had beseft dat hij overwonnen was.
Alfred Harderberg streek met zijn vingertoppen over zijn mond, alsof hij wilde controleren of zijn glimlach er nog wel zat. Vervolgens keek hij Wallander een laatste keer aan.
‘We moeten allemaal sterven’, zei hij en hij liet het klinken alsof er ondanks alles toch een uitzondering bestond: hijzelf. ‘Zelfs de tijd van een hoofdinspecteur van de recherche wordt beperkt. In dit geval door mij.’
Hij keek op zijn polshorloge, waarna hij vervolgde: ‘De ochtendschemering breekt zo aan, ook al is het nog donker. Dan landt hier een helikopter. Mijn twee medewerkers zullen vertrekken en u gaat met hen mee. Maar slechts een kort stukje. Daarna mag u uw eigen vliegvermogen testen.’
Hij bleef Wallander aankijken terwijl hij sprak. Hij wil dat ik hem om mijn leven smeek, dacht Wallander. Maar dat lukt hem niet. Wanneer de angst een bepaald punt heeft bereikt, keert hij om en verandert in zijn tegendeel. Dat heb ik geleerd.
‘Tijdens die trieste oorlog in Vietnam is uitgebreid onderzoek gedaan naar het aangeboren vliegvermogen van mensen’, vervolgde Harderberg. ‘Gevangenen werden losgelaten, maar op grote hoogte; heel even herkregen ze hun bewegingsvrijheid, waarna ze tegen de grond te pletter sloegen en onderdeel werden van de grootste vrijheid van allemaal.’
Hij stond op uit zijn stoel en trok zijn colbert recht.
‘Mijn helikopterpiloten zijn heel knap’, zei hij. ‘Ik denk dat ze er wel in zullen slagen u zodanig vrij te laten vliegen dat u midden op Stortorget in Ystad landt. Dat zal een gebeurtenis worden die voor altijd in de stadsannalen zal worden bijgeschreven.’
Hij is gek, dacht Wallander. Hij probeert mij bang te maken zodat ik om mijn leven ga smeken. Maar dat doe ik niet.
‘Onze wegen scheiden nu’, vervolgde Harderberg. ‘We hebben elkaar twee keer ontmoet. Ik denk dat ik me u wel zal blijven herinneren. Er waren momenten dat u bijna tekenen van scherpzinnigheid vertoonde. Onder andere omstandigheden had ik misschien een plaats voor u in mijn omgeving gehad.’
‘De ansichtkaart’, zei Wallander. ‘Die ansichtkaart die Sten Torstensson uit Finland stuurde. Hoewel hij zich bij mij in Denemarken bevond.’
‘Ik vind het leuk om handschriften te imiteren’, antwoordde Harderberg afwezig. ‘Ik geloof zelfs dat je zou mogen durven beweren dat ik daar goed in ben. Op de dag dat Sten Torstensson op Jutland was, bracht ik een paar uur in Helsinki door. Ik had een overleg, dat overigens mislukte, met een directeur van Nokia. Het was een spelletje, alsof je met een stok in een mierenhoop peutert. Een spelletje om verwarring te scheppen. Meer niet.’
Harderberg stak zijn hand uit naar Wallander, die zo verrast was dat hij die aannam.
Daarna draaide Alfred Harderberg zich om en ging weg.
Wallander had het gevoel dat er een leegte ontstond. In de tijd dat hij aanwezig was, domineerde Alfred Harderberg zijn hele omgeving. Nu de deur achter hem was dichtgegaan, was er niets meer.
Tolpin leunde tegen een van de pilaren en keek Wallander aan. Obadia zat leeg voor zich uit te staren.
Wallander besefte dat hij iets moest doen. Hij weigerde te geloven dat het waar kon zijn, dat Harderberg opdracht had gegeven om hem boven het centrum van Ystad uit een helikopter te gooien.