Harderberg keerde terug naar zijn fauteuil.
‘We konden niet vaststellen hoeveel zijn zoon wist’, vervolgde hij onbewogen. ‘We hielden hem in de gaten. Hij bezocht u op Jutland. We konden niet vaststellen hoeveel hij aan u had toevertrouwd. Of aan mevrouw Dunér, wat dat aangaat. Ik begrijp dat u uw analyse heel knap hebt gemaakt, hoofdinspecteur Wallander. Maar we hadden natuurlijk meteen in de gaten dat u ons wilde doen geloven dat u een ander spoor volgde. Het kwetst me dat u ons hebt onderschat.’
Wallander voelde dat hij misselijk begon te worden. De naakte kilte die de man in de fauteuil uitstraalde, was iets waarmee hij nog nooit eerder in aanraking was gekomen. Toch maakte zijn nieuwsgierigheid dat hij doorging met het stellen van vragen.
‘We vonden een plastic container in de auto van Gustaf Torstensson’, zei hij. ‘Ik vermoed dat die werd verwisseld toen jullie hem ombrachten?’
‘Waarom zou die zijn verwisseld?’
‘Onze technici hebben kunnen bewijzen dat er nog nooit iets in had gezeten. We stelden ons voor dat de container op zichzelf niets betekende, maar het gebruik waarvoor hij bedoeld was daarentegen wel.’
‘En wat zou dat moeten zijn?’
‘Opeens stelt u de vragen’, zei Wallander. ‘En moet ik antwoorden.’
‘Het is laat in de nacht’, zei Harderberg. ‘Waarom kunnen we dit gesprek, dat immers toch geen betekenis heeft, niet een speels tintje geven?’
‘Het gaat om moord’, antwoordde Wallander. ‘Ik vermoed dat die plastic container werd gebruikt voor het bewaren en vervoeren van organen voor transplantatie, die operatief uit vermoorde mensen werden verwijderd.’
Heel even verstijfde Harderberg. Het ging heel snel, maar Wallander zag toch zijn reactie. Daarmee werd voor hem ook bevestigd dat hij gelijk had gehad.
‘Ik probeer zaken te doen waar die zich aandienen’, zei Alfred Harderberg langzaam. ‘Is er een markt voor nieren, dan koop en verkoop ik nieren, om maar eens een voorbeeld te noemen.’
‘Waar komen die vandaan?’
‘Van mensen die zijn overleden.’
‘Die u hebt omgebracht.’
‘Ik heb me nooit met iets anders beziggehouden dan met kopen en verkopen’, zei Alfred Harderberg geduldig. ‘Hoe de omstandigheden zijn voordat de goederen bij mij terechtkomen, interesseert mij niet. Ik ken die niet eens.’
Wallander was sprakeloos.
‘Ik had niet gedacht dat er mensen waren zoals u’, zei hij ten slotte.
Alfred Harderberg boog zich snel voorover in zijn fauteuil.
‘Nu hebt u gelogen’, zei hij. ‘Want u weet heel goed dat wij bestaan. Ik wil zelfs beweren dat u inwendig jaloers op mij bent.’
‘U bent gek’, zei Wallander en hij probeerde zijn afkeer niet te verbergen.
‘Gek van geluk, gek van woede, ja. Maar niet puur gek, hoofdinspecteur Wallander. U moet begrijpen dat ik een gedreven mens ben. Ik hou van zakendoen, ik hou ervan een concurrent verslagen te zien, mijn activa te laten groeien en nooit nee tegen mezelf te hoeven zeggen. Het is mogelijk dat ik een rusteloos zoekende Vliegende Hollander ben. Maar ik ben denk ik vooral een heiden in de juiste betekenis van het woord. U kent Machiavelli misschien, hoofdinspecteur?’
Wallander schudde zijn hoofd.
‘De christen zegt, volgens deze Italiaanse denker, dat het hoogste geluk bestaat in ootmoedigheid, opoffering en verachting voor al het menselijke. De heiden daarentegen ziet het hoogste goed in mentale grootheid, lichamelijke kracht en al die eigenschappen die de mens angstaanjagend maken. Dat zijn wijze woorden waar ik steeds over nadenk.’
Wallander zei niets. Harderberg knikte in de richting van de walkietalkie en wees op zijn polshorloge. Het was één uur. Wallander zette de walkietalkie aan en bedacht dat hij nu serieus moest besluiten hoe hij zijn noodsignaal zou uitzenden. Opnieuw zei hij tegen Ann-Britt Höglund dat alles goed was, dat alles in orde was. Om twee uur kon ze verwachten dat hij zich weer meldde.
Maar de nacht ging voorbij met regelmatig contact zonder dat Wallander erin slaagde haar te laten beseffen dat ze alarm moest slaan en moest zorgen dat de politie naar Farnholm zou uitrukken. Hij had begrepen dat ze alleen op het kasteel waren; Alfred Harderberg wachtte op de dageraad waarin hij niet alleen zijn kasteel zou verlaten, maar ook zijn land, samen met de onbeweeglijke schaduwen op de achtergrond die zijn werktuigen vormden en die degenen doodden naar wie hij met zijn vinger wees. Over waren alleen nog Sofia en de bewaakster bij de poort. De secretaresses waren weg, al degenen die Wallander nooit had gezien. Misschien wachtten ze al op hem op een ander kasteel ergens in de wereld?
De pijn in Wallanders hoofd was afgenomen; hij was erg moe en hij bedacht dat hij nu zover was gekomen dat hij de waarheid wist, maar dat dat niet voldoende was. Ze zouden hem op het kasteel achterlaten, misschien vastgebonden, en wanneer hij gevonden werd of zich los had weten te maken, zouden zij zich al in het oneindige luchtruim bevinden. Wat tijdens de nachtelijke uren was gezegd, zou vervolgens ontkend worden door de advocaten die Alfred Harderberg ter verdediging in stelling zou brengen. De mannen die de wapens hadden vastgehouden, degenen die de Zweedse grens nooit waren gepasseerd, zouden schaduwen blijven waartegen geen officier van justitie een aanklacht zou kunnen richten. Ze zouden niets kunnen bewijzen, het onderzoek zou onder hun handen verpulveren en Alfred Harderberg zou een respectabele burger blijven, boven iedere verdenking verheven.