‘Ik heb veel over je gehoord’, zei ze.
‘Wat je hebt gehoord is vast helemaal waar. Helaas.’
‘Ik denk dat ik veel van je kan leren.’
‘Dat betwijfel ik ten zeerste.’
Wallander stond snel op om het gesprek te beëindigen en pakte de papieren en mappen die hij van Martinson gekregen had bijeen. Ann-Britt Höglund hield de deur voor hem open toen hij de gang inliep.
Toen hij op zijn kantoor was gekomen en de deur had gesloten, merkte hij dat hij nat van het zweet was. Hij deed zijn colbert en zijn overhemd uit en begon zich af te drogen aan een van de gordijnen. Op hetzelfde moment deed Martinson de deur open zonder eerst te kloppen. Hij schrok op toen hij de halfnaakte Wallander in de gaten kreeg.
‘Ik wilde alleen even het rapport over het auto-ongeluk van Gustaf Torstensson brengen’, zei hij. ‘Ik was vergeten dat dit niet meer Hansons kamer is.’
‘Ik ben geloof ik nog ouderwets aangelegd’, antwoordde Wallander. ‘Klop alsjeblieft voordat je binnenkomt.’
Martinson legde een map op het bureau en verdween snel. Wallander bleef zich afdrogen, trok zijn overhemd weer aan en ging aan het bureau zitten om te lezen.
Het was al na elven toen hij de laatste rapportmap van zich afschoof.
Alles deed onwennig aan. Waar moest hij eigenlijk beginnen?
Hij dacht terug aan Sten Torstensson die hem uit de mist tegemoet was gekomen op het strand van Jutland.
Hij vroeg mij om hulp, dacht Wallander. Hij wilde dat ik zou uitzoeken wat er met zijn vader was gebeurd. Een auto-ongeluk dat geen auto-ongeluk was, maar ook geen zelfmoord. Hij had het over zijn vaders gemoedstoestand die was veranderd. Enkele dagen nadien wordt hij laat op de avond in zijn kantoor doodgeschoten. Hij had het erover dat zijn vader van streek was. Maar zelf was hij niet van streek.
Wallander trok bedachtzaam de blocnote naar zich toe waarin hij eerder de naam van Sten Torstensson had opgeschreven. Nu voegde hij er iets aan toe: Gustaf Torstensson.
Vervolgens draaide hij de twee namen om.
Hij pakte de telefoonhoorn van de haak en toetste het nummer van Martinsons kamer in. Er gebeurde niets. Hij deed een nieuwe poging, maar zonder succes. Vervolgens realiseerde hij zich dat de interne verbindingen kennelijk op de een of andere manier gewijzigd waren sinds hij voor het laatst de telefoon had gebruikt. Hij stond op en liep de gang in. Martinsons deur stond open en hij stapte naar binnen.
‘Ik heb het onderzoeksmateriaal doorgelezen’, zei hij nadat hij op Martinsons wiebelige bezoekersstoel was gaan zitten.
‘Zoals je ziet hebben we niet veel waar we van uit kunnen gaan’, zei Martinson. ‘Een of twee daders dringen op een late avond Sten Torstenssons kantoor binnen en schieten hem dood. Er lijkt niets te zijn gestolen. Zijn portefeuille zat nog in zijn binnenzak. Mevrouw Dunér, die al meer dan dertig jaar in dienst is bij het advocatenkantoor, beweert dat ze er zeker van is dat er niets weg is.’
Wallander knikte nadenkend. Hij was er nog steeds niet opgekomen wat het was dat Martinson had gezegd of niet had gezegd, waardoor zijn aandacht was getrokken.
‘Jij was de eerste die op de plek van de moord aankwam’, zei hij.
‘Peters en Norén waren degenen die er met de surveillancewagen op afgingen’, wierp Martinson tegen. ‘Zij hebben mij opgeroepen.’
‘Meestal krijg je een indruk’, vervolgde Wallander. ‘Een eerste idee. Wat dacht je?’
‘Roofmoord’, antwoordde Martinson zonder enige aarzeling.
‘Met hoeveel man waren ze?’
‘We hebben geen sporen kunnen vinden die in een bepaalde richting wijzen, maar er is maar één wapen gebruikt, daar kunnen we redelijk zeker van zijn, ook al is het hele technisch onderzoek natuurlijk nog niet afgerond.’
‘Dus het was een man die binnengedrongen is?’
Martinson knikte.
‘Dat denk ik wel’, zei hij. ‘Maar dat is een reflectie die niet bevestigd of tegengesproken is.’
‘Sten Torstensson werd door drie schoten getroffen’, vervolgde Wallander. ‘Een in zijn hart, een in zijn buik vlak onder zijn navel en een in zijn voorhoofd. Heb ik gelijk wanneer ik denk dat dat wijst op iemand die echt weet hoe hij zijn wapen moet gebruiken?’
‘Daar heb ik ook aan gedacht’, zei Martinson. ‘Maar het kan natuurlijk ook puur toeval zijn. Het schijnt zo te zijn dat toevalstreffers net zo vaak iemand doden als schoten die worden gelost door iemand die weet hoe hij moet richten. Dat heb ik gelezen in een Amerikaans onderzoek.’
Wallander stond op van zijn stoel, maar bleef staan.
‘Waarom wil iemand inbreken in een advocatenkantoor?’ vroeg hij. ‘Waarschijnlijk omdat er geruchten gaan dat advocaten zich schandalig goed laten betalen. Maar denken ze nou werkelijk dat het geld opgestapeld op een kantoor ligt?’