Wallander reed met gierende banden door het oranje licht en draaide de stad weer in. Nu wist hij zeker dat er iets gebeurd was. Kurt Ström was niet teruggekeerd en Sofia moest contact hebben opgenomen om iets te vertellen wat zo belangrijk was dat Sten Widén had besloten onmiddellijk naar hem toe te rijden. Toen hij Mariagatan indraaide, zag hij dat Sten Widén nog niet was gearriveerd in zijn oude Volvo Duett. Hij stopte op straat en wachtte. Koortsachtig probeerde hij te bedenken wat er met Kurt Ström gebeurd was. Hoe kwam het dat Sten Widén zich in zijn auto wierp en zijn manege verliet om met hem te praten?
Toen de Duett een ogenblik later Mariagatan indraaide, stond Wallander al klaar om het portier open te doen nog voordat Sten Widén de motor had kunnen afzetten.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Wallander, terwijl Sten Widén zich probeerde te bevrijden uit de veiligheidsgordel die verdraaid zat.
‘Sofia heeft gebeld’, zei hij. ‘Ze leek totaal overstuur.’
‘Waarom?’
‘Moeten we nou echt hier buiten op straat blijven staan?’ vroeg Sten Widén.
‘Ik ben alleen ongerust’, zei Wallander.
‘Over Sofia?’
‘Over Kurt Ström.’
‘Wie is dat nou weer, verdomme?’
‘We kunnen beter even naar binnen gaan’, zei Wallander. ‘Je hebt gelijk. We kunnen hier niet buiten op straat blijven staan.’
Toen ze de trap opliepen, rook Wallander dat er een geur van drank om Sten Widén hing. Hij bedacht dat hij daar serieus met hem over moest praten. Op een dag, wanneer ze hadden uitgezocht wie de twee advocaten had omgebracht.
Ze gingen zitten aan de keukentafel, waar Baiba’s brief nog steeds lag.
‘Wie is Kurt Ström?’ vroeg Sten Widén opnieuw.
‘Straks’, zei Wallander. ‘Eerst jij. Sofia.’
‘Het is misschien een uur geleden dat ze belde’, zei Sten Widén, terwijl hij zijn gezicht vertrok. ‘Eerst begreep ik niet wat ze zei. Ze was helemaal hysterisch.’
‘Waar belde ze vandaan?’
‘Vanuit haar appartement bij de stal.’
‘Kut.’
‘Ik geloof niet dat daar verder nog iets aan te doen is’, zei Sten Widén, terwijl hij in zijn stoppelbaard krabde. ‘Als ik haar goed begrepen heb, was ze aan het rijden geweest. Opeens had er een pop op het pad gelegen. Heb je over die poppen gehoord? Zo groot als mensen?’
‘Ze heeft erover verteld’, zei Wallander. ‘Ga verder.’
‘Het paard was gestopt en had geweigerd door te lopen. Sofia was er afgesprongen om de pop van het pad te trekken. Het was alleen geen pop.’
‘Godverdomme’, zei Wallander langzaam.
‘Het lijkt alsof je dit al weet’, zei Sten Widén verbaasd.
‘Ik leg het je later wel uit. Ga door.’
‘Er lag daar een man. Hij zat onder het bloed.’
‘Was hij dood?’
‘Daar heb ik niet naar gevraagd. Dat neem ik aan.’
‘Wat gebeurde er toen?’
‘Ze is weggereden en heeft mij gebeld.’
‘Wat heb je gezegd dat ze moest doen?’
‘Ik weet niet of dat goed was, maar ik heb tegen haar gezegd dat ze voorlopig niets moest doen.’
‘Mooi’, zei Wallander. ‘Dat heb je goed gedaan.’
Sten Widén verontschuldigde zich en ging naar de wc. Wallander hoorde het zachte gerinkel van een fles. Toen hij terugkeerde vertelde Wallander over Kurt Ström.
‘Jij denkt dus dat hij het was die daar op dat pad lag’, zei Sten Widén toen Wallander zweeg.
‘Daar ben ik bang voor.’
Sten Widén raakte opeens uit zijn doen. Hij maaide met zijn armen over de tafel. De brief uit Riga viel op de grond.
‘Dan moet de politie verdomme toch uitrukken! Wat gebeurt daar allemaal op dat kasteel? Ik wil niet dat Sofia daar nog blijft.’
‘Dat zullen we ook zeker doen’, antwoordde Wallander terwijl hij opstond.
‘Ik ga naar huis’, zei Sten Widén. ‘En jij belt mij zodra je Sofia daar hebt weggehaald.’
‘Nee’, zei Wallander. ‘Jij blijft hier. Je hebt gedronken. Ik laat je niet de weg op gaan. Je kunt hier slapen.’
Sten Widén keek Wallander aan alsof hij het niet begrepen had.
‘Wil je beweren dat ik dronken ben?’ zei hij.
‘Niet dronken. Aangeschoten’, antwoordde Wallander kalm. ‘Ik wil niet dat je iets overkomt.’
Sten Widén had zijn autosleutels op de keukentafel gelegd. Wallander pakte ze en stopte ze in zijn zak.
‘Voor de zekerheid’, zei hij. ‘Ik wil niet dat je van gedachten verandert wanneer ik hier niet ben.’
‘Jij bent niet goed bij je hoofd’, zei Sten Widén. ‘Ik ben niet dronken.’