Hier stopte Martinson even en hij keek Wallander vragend aan.
‘Ik weet dat zijn vader is omgekomen bij een auto-ongeluk’, zei Wallander.
Martinson knikte en ging verder.
‘Dat is in hoofdzaak wat we hebben. Met andere woorden: we hebben uiterst weinig. We hebben geen motief, geen moordwapen, geen getuige.’
Wallander maakte een snelle afweging of hij nu al zou vertellen over het bezoek van Sten Torstensson op Skagen. Hij had bij te veel gelegenheden de politiële doodzonde begaan dat hij informatie achterhield die hij aan zijn collega’s had moeten doorgeven. Iedere keer was hij weliswaar van mening geweest dat hij een reden had om te zwijgen, maar hij besefte ook dat zijn uitleg bijna altijd zeer zwak was geweest.
Ik doe het verkeerd, dacht hij. Ik begin mijn tweede leven als rechercheur met het verloochenen van alles wat ik eerder aan ervaringen heb opgedaan.
Iets in hem zei hem echter dat dat juist in dit geval belangrijk was.
Hij respecteerde zijn intuïtie. Die kon zowel zijn betrouwbaarste bron van informatie als zijn ergste vijand zijn.
Hij wist dat hij er dit keer goed aan deed te zwijgen.
Er was iets in wat Martinson had gezegd, dat zich in hem vastbeet. Of misschien was het iets wat hij niet had gezegd.
Zijn gedachtegang werd onderbroken doordat Björk met zijn vlakke handen op tafel sloeg. Meestal betekende dat dat de hoofdcommissaris geïrriteerd of ongeduldig was.
‘Ik heb toch koffiebroodjes besteld’, zei hij. ‘Maar die komen natuurlijk weer niet. Ik stel daarom voor dat we het hierbij laten en dat jullie Kurt in de verdere details van de zaak inwerken. Dan zien we elkaar vanmiddag weer. Misschien dat we tegen die tijd wel op koffiebroodjes kunnen trakteren.’
Toen Björk de kamer verlaten had, gingen ze bij elkaar zitten rond het hoofdeinde van de tafel waarvan Björk net was opgestaan. Wallander voelde dat hij iets moest zeggen. Hij had niet het recht om maar gewoon weer hun gemeenschap binnen te stappen en net te doen of er niets gebeurd was.
‘Ik moet proberen weer opnieuw te beginnen’, zei hij. ‘Het is een moeilijke tijd geweest. Ik heb lang getwijfeld of ik weer aan het werk zou kunnen gaan. Iemand doden, ook al was het dan uit zelfverdediging, heeft er flink ingehakt. Maar ik zal mijn best doen.’
Het werd stil in de kamer.
‘Je moet niet denken dat we het niet begrijpen’, zei Martinson ten slotte. ‘Ook al word je als politieman gedwongen bijna overal aan te wennen, alsof er nooit een einde aan de gruwelijkheden komt, toch word je er diep door geraakt wanneer het iemand overkomt die je zo goed kent. Misschien dat het je plezier doet om te weten dat we jou net zo gemist hebben als we Rydberg een paar jaar geleden misten.’
De oude hoofdinspecteur Rydberg, die in het voorjaar van 1991 was overleden, was hun schutspatroon geweest. Door zijn grote politiële kennis en zijn vermogen om zich tegenover iedereen op een persoonlijke en directe manier op te stellen, was hij altijd een middelpunt geweest in het lopende, steeds veranderende rechercheonderzoek.
Wallander snapte wel wat Martinson bedoelde.
Hij was de enige die Rydberg zo na was gekomen dat hij een persoonlijke vriend was geworden. Achter Rydbergs norse uiterlijk had hij een mens leren kennen die een grote kennis bezat, die de arbeidstaken die ze deelden ver oversteeg.
Ik heb een erfenis gekregen, dacht Wallander. Wat Martinson eigenlijk zegt, is dat ik in de voetsporen moet treden van Rydberg, die zelf nooit openlijk de leider was. Maar zelfs onzichtbare voetsporen bestaan.
Svedberg stond van tafel op.
‘Als niemand er iets op tegen heeft, dan ga ik naar het advocatenkantoor van Torstensson’, zei hij. ‘Er zijn een paar ambtenaren van de Orde van Advocaten gekomen die bezig zijn alle papieren door te nemen. Ze willen graag dat de politie daarbij aanwezig is.’
Martinson schoof een stapel onderzoeksmateriaal naar Wallander.
‘Dit is wat we tot nu toe hebben’, zei hij. ‘Ik neem aan dat je een poosje voor jezelf nodig hebt om het door te nemen.’
Wallander knikte.
‘Het auto-ongeluk’, zei hij toen. ‘Gustaf Torstensson.’
Martinson keek hem verwonderd aan.
‘Dat is afgeschreven’, zei hij. ‘De kerel was van de weg geraakt.’
‘Als je er niets op tegen hebt, wil ik het rapport toch graag zien’, zei Wallander voorzichtig.
Martinson haalde zijn schouders op.
‘Ik leg het op Hansons kamer neer’, zei hij.
‘Die is niet meer van Hanson’, antwoordde Wallander. ‘Ik heb mijn oude kantoor teruggekregen.’
Martinson stond op.
‘Je was snel verdwenen’, zei hij. ‘Je bent snel weer terug. Een vergissing is zo gemaakt.’
Martinson ging de kamer uit. Alleen Wallander en Ann-Britt Höglund waren er nu nog.