‘Dat mens dat Karlén heette, zei dat er iemand ziek was geworden.’
‘Maar je hebt niemand gesproken?’
‘Nee.’
‘Wat heb je gezien?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Je moet toch andere mensen hebben gezien. Auto’s die komen en gaan.’
‘De stal ligt apart. Ik zie alleen één gevel van het kasteel. De paardenwei ligt nog verder weg. Bovendien mag ik niet naar het kasteel komen.’
‘Wie zei dat?’
‘Anita Karlén. Ik zou onmiddellijk ontslagen worden als ik iets deed wat niet was toegestaan. Bovendien moest ik voordat ik het kasteel verliet bellen om toestemming te vragen.’
‘Waar heeft de taxi je opgehaald?’
‘Buiten bij de poort.’
‘Heb je nog iets anders te vertellen waarvan je denkt dat het belangrijk voor mij kan zijn?’
‘Hoe moet ik weten wat jij belangrijk vindt?’
Opeens kreeg hij het gevoel dat er nog iets was, iets waarover ze twijfelde of ze het zou vertellen. Hij bleef even zwijgend zitten, waarna hij voorzichtig verderging, alsof hij tastend een weg zocht in het duister.
‘Laten we even teruggaan’, zei hij. ‘Die man die jou in de stal opzocht, die zei verder niets?’
‘Nee.’
‘Hij zei er niets over dat ze Farnholm gingen verlaten en naar het buitenland zouden verhuizen?’
‘Nee.’
Het is waar, dacht Wallander. Ze vertelt de waarheid. Ik hoef me er ook geen zorgen over te maken of ze het zich wel goed herinnert. Het is iets anders.
‘Vertel over de paarden’, zei hij.
‘Het zijn twee ontzettend mooie rijpaarden’, zei ze. ‘Het ene, Afrodite heet ze, is negen jaar. Lichtbruin. Het andere, Jupitess, is zeven jaar en zwart. Het was te merken dat ze lang niet bereden waren.’
‘Hoe merk je dat? Ik weet ontzettend weinig van paarden.’
‘Dat heb ik begrepen.’
Wallander moest om haar ironische commentaar glimlachen. Hij zei echter niets, maar wachtte op haar vervolg.
‘Ze werden helemaal wild toen ik met de zadels aankwam’, zei ze. ‘Je kon zien dat ze ernaar verlangden zich weer een keer te kunnen uitstrekken.’
‘En dat heb je ze laten doen?’
‘Ja.’
‘Je hebt natuurlijk in het grote park rond het kasteel rondgereden?’
‘Ze hadden me van tevoren verteld welke paden ik mocht gebruiken.’
Een bijna onmerkbare verandering in haar stem, een vlaag van ongerustheid, maakte dat Wallander zijn aandacht spitste. Nu was hij in de buurt van datgene waarover ze twijfelde of ze het wel of niet zou vertellen.
‘Je ging rijden’, zei hij.
‘Ik begon met Afrodite’, zei ze. ‘Ondertussen rende Jupitess rond in de paardenwei.’
‘Hoelang was je weg met Afrodite?’
‘Een halfuur. Het park rond het kasteel is groot.’
‘Daarna ben je teruggekeerd?’
‘Ik heb Afrodite losgelaten en Jupitess gezadeld. Na een halfuur was ik terug.’
Wallander wist het meteen. Tijdens de rijtocht met het andere paard was er iets gebeurd. Haar antwoord kwam veel te snel, alsof ze een aanloop had genomen om een angstaanjagende hindernis te nemen. Hij besloot dat er geen doekjes om winden het enige was wat hij kon doen.
‘Alles wat je mij vertelt is vast waar’, zei hij en hij deed zijn best zijn stem zo vriendelijk mogelijk te laten klinken.
‘Meer heb ik niet te vertellen. Ik moet nu terug. Als ik te laat op het kasteel kom, word ik ontslagen.’
‘Je mag zo weg. Ik heb nog maar een paar vragen. Laten we terugkeren naar de stal en de man die jou opzocht. Ik geloof dat je niet echt alles hebt verteld wat hij zei. Toch? Hij zal toch ook wel hebben gezegd dat je niet op bepaalde plaatsen in het park mocht komen?’
‘Dat had Anita Karlén gezegd.’
‘Zij misschien ook. Maar de man in de stal zei het op zo’n manier dat je er bang van werd. Of niet?’
Ze sloeg haar ogen neer en knikte langzaam.
‘Maar toen je Jupitess bereed, ben je verkeerd gereden. Of misschien heb je uit nieuwsgierigheid een ander pad genomen? Het is mij namelijk niet ontgaan dat je het liefst doet waar je zelf zin in hebt. Is dat niet zo?’
‘Ik ben verkeerd gereden.’
Ze praatte nu zo zachtjes dat Wallander gedwongen was zich over de tafel heen te buigen om te kunnen horen wat ze zei.
‘Ik geloof je’, zei hij. ‘Vertel maar wat er daar op het pad is gebeurd.’
‘Jupitess schrok plotseling en wierp mij af. Pas toen ik op de grond lag, zag ik wat hem bang had gemaakt. Het leek wel een mens die op het pad in elkaar was gezakt. Ik dacht dat het iemand was die was doodgegaan, maar toen ik dichterbij kwam om te kijken zag ik dat het een pop ter grootte van een mens was.’