Maar nu zaten ze tegenover elkaar en Wallander dacht dat het belangrijkste was dat Hanson weer terug was. Hij zou een versterking vormen en een uitbreiding van hun recherchecapaciteit betekenen. Dat was het enige wat van belang was.
‘Je bent weer teruggekeerd’, zei Hanson. ‘Het laatste wat ik had gehoord was dat je zou stoppen.’
‘Door de moord op Sten Torstensson ben ik van gedachten veranderd’, antwoordde Wallander.
‘En vervolgens ontdek je dat ook zijn vader werd vermoord’, zei Hanson. ‘Wat wij als een auto-ongeluk hadden afgeschreven.’
‘Het was heel goed verhuld’, zei Wallander. ‘Eigenlijk was het vooral een kwestie van geluk dat ik die stoelpoot in de klei vond.’
‘Stoelpoot?’ zei Hanson vragend.
‘Je moet de tijd nemen om je in de hele zaak te verdiepen’, zei Wallander. ‘En je moet weten dat we je nodig hebben. Vooral na dat telefoongesprek dat ik net had beëindigd toen jij binnenkwam.’
‘Wat was dat dan?’ vroeg Hanson.
‘Het lijkt erop dat de man op wie al ons onderzoek gericht is, van plan is te verhuizen. Wat grote problemen voor ons met zich mee zal brengen.’
Hanson keek hem niet-begrijpend aan.
‘Ik ga me in de hele zaak verdiepen’, zei hij toen.
‘Ik had het graag grondig met je doorgenomen,’ zei Wallander, ‘maar daar heb ik geen tijd voor. Praat maar met Ann-Britt. Ze is er goed in om de belangrijke dingen samen te vatten en weg te laten wat niet van belang is.’
‘Is ze dat?’ vroeg Hanson.
Wallander keek hem vragend aan.
‘Is ze wat?’ vroeg hij.
‘Goed. Is Ann-Britt Höglund goed?’
Wallander herinnerde zich iets wat Martinson had gezegd toen hij weer aan het werk ging: dat Hanson zich in zijn positie bedreigd voelde door de komst van Ann-Britt Höglund.
‘Ja’, zei Wallander. ‘Ze is nu al een goede politievrouw. En ze zal nog beter worden.’
‘Dat kan ik moeilijk geloven’, zei Hanson terwijl hij opstond.
‘Je zult het wel zien’, zei Wallander. ‘Laat ik dit zeggen: Ann-Britt Höglund is een blijvertje.’
‘Ik geloof dat ik er de voorkeur aan geef om met Martinson te praten’, zei Hanson.
‘Wat je wilt’, zei Wallander.
Hanson stond al half buiten toen Wallander nog een vraag stelde.
‘Wat heb je in Halmstad gedaan?’
‘Dankzij de rijkspolitie heb ik de kans gekregen in de toekomst te kijken’, zei Hanson. ‘Politiemensen uit de hele wereld zullen dan achter hun computerterminals zitten om misdadigers op te sporen. We zullen aan elkaar gekoppeld zijn via een wereldwijd communicatienetwerk, waarin alle inlichtingen die door politiemensen in verschillende landen verzameld worden, toegankelijk worden via ingenieus samengestelde databestanden.’
‘Dat klinkt angstaanjagend’, zei Wallander. ‘En saai.’
‘Maar waarschijnlijk ook effectief’, zei Hanson. ‘Hoewel jij en ik dan vermoedelijk al wel met pensioen zullen zijn.’
‘Ann-Britt Höglund zal het nog meemaken’, zei Wallander. ‘Is er in Halmstad trouwens een drafbaan?’
‘Eén avond in de week’, antwoordde Hanson.
‘Hoe ging het?’
Hanson haalde zijn schouders op.
‘Op en neer’, zei hij. ‘Zoals altijd. Sommige paarden lopen zoals ze moeten lopen. Andere niet.’
Hanson verdween en deed de deur achter zich dicht. Wallander dacht aan de woede die opeens bij hem was opgevlamd toen hij te horen had gekregen dat Alfred Harderberg van plan was te verhuizen. Het kwam niet vaak voor dat hij zo totaal uit zijn humeur raakte en hij kon zich ook niet herinneren wanneer hij voor het laatst zo de controle over zichzelf had verloren dat hij bijna met dingen was gaan smijten.
Nu hij weer alleen in de kamer was, probeerde hij rustig na te denken. Dat Alfred Harderberg eventueel van plan was kasteel Farnholm te verlaten, hoefde niets anders te betekenen dan dat hij, zoals zo vaak eerder in zijn leven, had besloten van verblijfplaats te wisselen. Het hoefde helemaal niet te betekenen dat hij een vluchtpoging voorbereidde. Waar moest hij eigenlijk voor vluchten? En waarheen? Hoogstens zou het betekenen dat het onderzoek gecompliceerder zou worden. Andere politiedistricten zouden erbij betrokken moeten worden, afhankelijk van waar hij van plan was zich te vestigen.
Er was ook nog een andere mogelijkheid, waar Wallander meteen een antwoord op moest hebben. Hij belde Sten Widén. Een van de paardenverzorgsters nam op. Ze klonk heel jong.
‘Sten is in de stal’, zei ze. ‘De hoefsmid is er.’
‘Hij heeft daar toch een telefoon’, zei Wallander. ‘Verbind mij maar door.’
‘Het toestel in de stal is kapot’, zei het meisje.