‘Ik hoop niet dat ik stoor’, zei Wallander. ‘Ik heb geprobeerd te bellen, maar ik kreeg geen gehoor.’
‘Ik ben bezig om scheuren in de buitenmuur te repareren’, zei Kurt Ström. ‘Waar kom je voor?’
Wallander voelde dat Kurt Ström op zijn hoede was.
‘Ik wilde je iets vragen’, zei hij. ‘Misschien kun je de honden ook tot bedaren brengen?’
Kurt Ström schreeuwde iets tegen de twee herdershonden, die onmiddellijk zwegen.
‘We kunnen wel naar binnen gaan’, zei hij.
‘Dat hoeft niet’, antwoordde Wallander. ‘We kunnen hier buiten blijven. Het duurt niet lang.’
Hij keek eens rond in het tuintje.
‘Je woont hier mooi. Dat is nog eens wat anders dan een flat midden in Malmö.’
‘Daar woonde ik ook goed. Maar dit is dichter bij mijn werk.’
‘Het lijkt alsof je hier alleen woont. Het stond me bij dat je getrouwd was?’
Kurt Ström keek hem strak aan.
‘Wat heb jij met mijn privé-leven te maken?’
Wallander spreidde in een verontschuldigend gebaar zijn armen uit.
‘Niks’, zei hij. ‘Maar je weet hoe dat gaat met oude collega’s. Je vraagt hoe het thuis is.’
‘Ik ben jouw collega niet’, zei Kurt Ström.
‘Maar wel geweest. Nietwaar?’
Wallanders toon was veranderd. Hij was op een confrontatie uit. Hij wist dat het enige waar Kurt Ström respect voor had, een harde aanpak was.
‘Ik neem aan dat je hiernaartoe bent gekomen om over iets anders te praten dan over mijn gezin.’
Wallander keek hem glimlachend aan.
‘Ja’, zei hij. ‘Dat is zo. Het was gewoon uit pure beleefdheid dat ik je eraan herinnerde dat we ooit collega’s zijn geweest.’
Kurt Ström was lijkbleek geworden. Heel even vreesde Wallander dat hij te ver was gegaan, dat Kurt Ström hem een klap zou geven.
‘Zand erover’, zei Wallander. ‘Laten we het liever hebben over 11 oktober. Een maandagavond. Zes weken geleden. Je weet welke avond ik bedoel?’
Kurt Ström knikte afwachtend zonder iets te zeggen.
‘Eigenlijk heb ik maar één vraag’, vervolgde Wallander. ‘Maar laten we, voordat je antwoord geeft, één ding even goed duidelijk stellen. Ik zal het niet accepteren dat je geen antwoord wilt geven door je erop te beroepen dat je in strijd handelt met de veiligheidsbepalingen van kasteel Farnholm. Als je dat doet, dan zal ik je het leven zo zuur maken als je je niet eens kunt voorstellen.’
‘Jij kunt mij niks maken’, zei Kurt Ström.
‘Weet je dat echt zeker?’ zei Wallander. ‘Ik kan je in Ystad laten opbrengen, ik kan tien keer per dag naar kasteel Farnholm bellen om te vragen of ik Kurt Ström mag spreken. Ze zullen het gevoel krijgen dat de politie al te geïnteresseerd is in hun beveiligingsman. De vraag is of ze je verleden überhaupt kennen. Dat zal ze in een lastig parket brengen. Ik denk niet dat Alfred Harderberg graag ziet dat de rust en stilte op kasteel Farnholm verstoord worden.’
‘Loop naar de hel’, zei Kurt Ström. ‘Verdwijn voordat ik je door het hek naar buiten gooi.’
‘Ik wil toch alleen maar dat je antwoord geeft op een vraag over de avond van 11 oktober’, vervolgde Wallander onverstoorbaar. ‘Ik kan je beloven dat het onder ons blijft. Is het het echt waard dat je je huidige bestaan op het spel zet? Voorzover ik me kan herinneren zei je, toen we elkaar bij de poort van het kasteel tegenkwamen, dat je het uitstekend naar je zin had.’
Wallander voelde dat Kurt Ström onzeker werd. Hij had nog steeds een hatelijke blik in zijn ogen, maar Wallander besefte dat hij antwoord zou krijgen.
‘Eén vraag’, zei hij. ‘En een antwoord. Ongelogen. Dan rij ik weer weg. Dan kun jij verdergaan met het repareren van je buitenmuur en vergeten dat ik hier ooit ben geweest. Dan kun jij doorgaan met het bewaken van de poort van kasteel Farnholm tot je doodgaat. Eén vraag. En een antwoord.’
Een vliegtuig vloog op grote hoogte over. Wallander dacht dat het misschien Alfred Harderbergs Gulfstream was die al op weg terug was uit New York.
‘Wat wil je weten?’ vroeg Kurt Ström.
‘De avond van 11 oktober’, zei Wallander. ‘Gustaf Torstensson verliet kasteel Farnholm om exact veertien minuten over acht, volgens de computeruitdraai van de controle aan de poort die ik gezien heb. Die kan natuurlijk vervalst zijn. Maar laten we ervan uitgaan dat het klopt. We weten ondanks alles zeker dat hij kasteel Farnholm heeft verlaten. Mijn vraag aan jou, Kurt Ström, is heel simpel. Heeft er ook een auto kasteel Farnholm verlaten in de tijd tussen Gustaf Torstenssons aankomst en zijn vertrek?’