‘Ik geloof niet dat ik je kan volgen’, zei Svedberg. ‘Is het niet het beste dat we een aanhouding verrichten? We kunnen mensen oproepen.’
‘Je weet wat we hebben afgesproken’, zei Wallander. ‘Als het om Alfred Harderberg gaat, moeten we net doen of we niet speciaal waakzaam zijn.’
Svedberg schudde afwijzend zijn hoofd.
‘Ik vind dit maar niks’, zei hij.
‘Je hoeft alleen maar door Mariagatan te rijden en een waarneming te doen’, zei Wallander. ‘Verder niets. Daarna ga ik weer naar mijn flat. Als het nodig is bel ik je wel.’
‘Jij zult wel weten wat het beste is’, zei Svedberg en hij ging op een krukje zitten om zijn veters te strikken.
Ze liepen de straat op en gingen in Svedbergs Audi zitten. Ze reden over Stortorget, langs Hamngatan en sloegen op Österleden links af. Toen ze bij Borgmästaregatan aankwamen, sloegen ze weer links af. Ter hoogte van Tobaksgatan vroeg Wallander Svedberg om te stoppen.
‘Ik wacht hier’, zei hij. ‘De auto staat ongeveer tien meter achter de donkerblauwe Volvo.’
Nog geen vijf minuten later was Svedberg terug. Wallander ging weer in de auto zitten.
‘Er zat maar één persoon in de auto’, zei Svedberg.
‘Weet je dat zeker?’
‘Alleen de chauffeur zat erin. Dat weet ik zeker.’
‘Bedankt voor je hulp. Dan kun je nu weer naar huis gaan. Ik loop wel vanaf hier.’
Svedberg nam hem bezorgd op.
‘Waarom is het zo belangrijk om te weten hoeveel mensen er in die auto zitten?’ vroeg hij.
Wallander realiseerde zich dat hij was vergeten zich op die vraag voor te bereiden. Hij was er zo op gefixeerd geweest te doen wat hij had besloten te doen, dat hij de natuurlijke verwondering waaraan Svedberg uiting gaf, over het hoofd had gezien.
‘Ik heb die auto eerder gezien’, loog hij. ‘Toen zaten er twee mannen in. Als alleen de chauffeur erin zit, kan dat betekenen dat de andere man zich in de buurt bevindt.’
Hij hoorde dat de verklaring die hij aandroeg een slechte was, maar Svedberg maakte geen bezwaren.
‘fhc803’, zei hij. ‘Maar dat zul je al wel hebben opgeschreven?’
‘Ja’, zei Wallander. ‘Ik zal de Rijksdienst voor het Wegverkeer inschakelen. Daar hoef jij je geen zorgen over te maken. Rij nou maar naar huis. We zien elkaar morgen.’
‘Weet je zeker dat alles in orde is?’ vroeg Svedberg.
‘Bedankt voor je hulp’, herhaalde Wallander.
Hij stapte uit de auto en wachtte totdat Svedberg op Österleden verdwenen was. Vervolgens liep hij in de richting van Mariagatan. Nu hij alleen was, voelde hij dat hij opnieuw van streek raakte, dat weerzinwekkende gevoel dat de angst hem verzwakte.
Hij ging via de portiek aan de achterkant naar binnen en toen hij terugkeerde naar zijn flat deed hij het licht in het trappenhuis niet aan. Door op de wc-bril te klimmen en op zijn tenen te gaan staan kon hij door het badkamerraampje naar de straat beneden kijken. De auto stond er nog. Wallander liep naar de keuken. Als ze me de lucht in hadden willen laten vliegen, dan hadden ze het nu al wel gedaan, dacht hij. Nu wachten ze erop dat ik naar bed ga, dat ik de lichten uitdoe.
Hij wachtte tot het bijna middernacht was. Af en toe keerde hij naar de badkamer terug om te controleren of de auto er nog stond. Toen deed hij het licht in de keuken uit en de lamp in de badkamer aan. Na tien minuten deed hij het licht in de badkamer uit en in de slaapkamer aan. Na nog weer tien minuten deed hij ook daar het licht uit. Vervolgens verliet hij snel de flat, kwam uit op de parkeerplaats en ging bij de regenpijp op de hoek staan wachten. Hij had er spijt van dat hij geen warmere trui had aangetrokken. Het was gaan waaien en de wind was koud. Hij bewoog voorzichtig zijn voeten om warm te blijven. Toen het één uur was geworden, was er niets anders gebeurd dan dat Wallander tegen de muur van de flat had moeten plassen. Alles was heel stil, afgezien van de geluiden van een enkele auto die passeerde in de straten in de buurt.
Het was inmiddels twintig voor twee toen hij plotseling verstijfde. Hij had vanaf de straat een geluid gehoord. Hij gluurde voorzichtig langs de regenpijp. Het portier aan de chauffeurskant was geopend. Het interieurlampje van de auto was echter niet aan. Na enkele seconden stapte de chauffeur van de auto uit en deed het portier voorzichtig achter zich dicht. De bewegingen van de man waren uiterst waakzaam. Hij hield de hele tijd de flat in de gaten.
De man was gekleed in donkere kleren. De afstand was zo groot dat Wallander geen details van zijn gezicht kon onderscheiden. Toch wist hij dat hij hem eerder had gezien. Hij probeerde zich te herinneren waar. De man stak snel de straat over en verdween in de portiek.
Op hetzelfde ogenblik herinnerde Wallander zich waar hij hem eerder had gezien. Het was een van de mannen die zich bij twee gelegenheden in de schaduwen van het grote trappenhuis op kasteel Farnholm hadden verborgen. Het was een van Alfred Harderbergs schaduwen. En nu was deze man op weg de trap op naar zijn flat, misschien om hem te doden. Het was alsof hij in zijn bed lag, ook al bevond hij zich buiten op straat.