In de loop van de nacht had Wallander af en toe het raam verlaten om aan de keukentafel te gaan zitten. In een blocnote had hij zijn gedachten opgeschreven, geprobeerd er lijn in te brengen.
Tegen vijven had hij koffiegezet. Daarna was hij naar bed gegaan en had hij tot halfzeven gedommeld. Toen was hij weer opgestaan, had gedoucht en nog een kop koffie gedronken. Even voor halfacht was hij naar het politiebureau gegaan. De storm had plaatsgemaakt voor een heldere hemel en toenemende kou. Hoewel hij vrijwel helemaal niet had geslapen, voelde hij zich vol energie toen hij zijn kantoor binnenstapte. De tweede adem, had hij op weg naar het politiebureau gedacht. Nu zijn we niet langer op weg een onderzoek in, nu bevinden we ons er echt middenin. Hij gooide zijn jas op een stoel, haalde een kop koffie en belde naar Ebba bij de receptie om haar te vragen of ze Nyberg voor hem kon opsporen. Terwijl hij daarop wachtte, schreef hij een samenvatting van zijn ontmoeting met Alfred Harderberg. Svedberg stak zijn hoofd om de deur en vroeg hoe het gegaan was.
‘Dat hoor je zo,’ zei Wallander, ‘maar ik geloof nog steeds dat deze moorden en de rest van de gebeurtenissen hun oorsprong op kasteel Farnholm vinden.’
‘Ann-Britt heeft gebeld om te zeggen dat ze rechtstreeks naar Ängelholm rijdt’, zei Svedberg. ‘Om Lars Bormans weduwe en kinderen te ontmoeten.’
‘Hoe gaat het met het vliegtuig van Harderberg?’ vroeg Wallander.
‘Daar zei ze niets over’, antwoordde Svedberg. ‘Ik neem aan dat dat wat tijd kost.’
‘Ik voel me zo ongeduldig’, zei Wallander. ‘Ik vraag me af waarom.’
‘Dat ben je altijd al geweest’, antwoordde Svedberg. ‘Maar daar zul je je zelf wel niet bewust van zijn.’
Op hetzelfde moment dat Svedberg wegliep, rinkelde de telefoon. Ebba deelde mee dat Nyberg onderweg was. Toen hij de kamer binnenstapte, besefte Wallander meteen dat er iets was gebeurd. Hij knikte tegen Nyberg dat hij de deur dicht moest doen.
‘Je had gelijk’, zei Nyberg. ‘De plastic container waar we gisternacht naar hebben gekeken, hoort niet echt thuis in de auto van een oude advocaat.’
Wallander wachtte gespannen op het vervolg.
‘Je had ook gelijk dat het een koelbox was’, zei Nyberg. ‘Niet voor medicijnen of voor bloed, maar voor organen die bestemd zijn voor transplantaties. Een nier bijvoorbeeld.’
Wallander keek hem nadenkend aan.
‘Weet je dat zeker?’ vroeg hij toen.
‘Ik laat mij meestal niet over dingen uit zonder er tegelijkertijd bij te zeggen of ik er zeker van ben of niet’, zei Nyberg.
‘Dat weet ik’, zei Wallander afwerend. Hij merkte dat Nyberg geïrriteerd raakte.
‘Deze plastic containers zijn zeer geavanceerd’, vervolgde Nyberg. ‘Er zijn ook geen oneindige hoeveelheden van. Daarom zou het niet helemaal onmogelijk moeten zijn ze op te sporen. Als het klopt wat ik tot nu toe heb kunnen nagaan, dan worden deze transplantatiekoffers in ons land ingevoerd door een bedrijf in Södertälje dat Avanca heet en dat daar het monopolie op heeft. Ik ga daar meteen mee aan de slag.’
Wallander knikte langzaam.
‘Nog één ding’, zei hij. ‘Vergeet niet na te gaan wie de eigenaar van dat bedrijf is.’
Nyberg begreep wat hij bedoelde.
‘Ik neem aan dat je wilt weten of Avanca eventueel ook deel uitmaakt van Alfred Harderbergs imperium?’
‘Bijvoorbeeld’, antwoordde Wallander.
Nyberg stond op, maar bleef in de deuropening staan.
‘Wat weet jij van transplantaties?’ vroeg hij.
‘Niet bijzonder veel’, antwoordde Wallander. ‘Ik weet dat ze voorkomen, dat het steeds gebruikelijker wordt, dat het steeds meer organen betreft. Maar ik hoop ook dat ik het zelf niet mee hoef te maken. Het moet vreemd zijn om het hart van een ander mens in je lichaam te hebben.’
‘Ik heb gepraat met een arts in Lund, ene Strömberg’, zei Nyberg. ‘Hij heeft mij een aardig inzicht gegeven. Hij vertelde onder andere dat de transplantatietechniek ook een op z’n zachtst gezegd duistere kant heeft. Niet alleen dat mensen in de arme delen van de wereld in wanhoop hun eigen organen verkopen om te kunnen overleven. Dat is natuurlijk een activiteit met veel duistere kanten, vooral uit moreel oogpunt. Maar hij noemde ook iets wat nog erger is.’
Nyberg stopte opeens en keek Wallander vragend aan.
‘Ik heb de tijd’, zei Wallander. ‘Ga door.’
‘Voor mij klonk het volkomen onbegrijpelijk,’ zei Nyberg, ‘maar Strömberg overtuigde mij ervan dat er geen grenzen zijn aan wat mensen bereid zijn te doen om geld te verdienen.’
‘Dat wist je toch al wel’, zei Wallander verwonderd.
‘Die grenzen schuiven de hele tijd op’, zei Nyberg. ‘Grenzen waarvan je al dacht dat ze de uiterste waren.’