In de steeg kraken enkele schoten en kogels ricocheren tegen de muren. De steeg is lang, maar even verderop is een scherpe bocht met een klein poortje, waarin iemand kan verdwijnen als hij weet dat het er is. Sieg weet dat. Hij heeft in datzelfde poortje een paar dagen geleden een deserteur opgepakt.
Tweeënhalve seconde later stormen Tiny en Gregor voorbij, waarbij hun stampende laarzen de sneeuw hoog laten opspatten tegen de muren.
Sieg vangt nog net een glimp op van Tiny's muisgrijze vilthoed, die hij stevig op zijn hoofd heeft gedrukt.
De steeg eindigt in een blinde muur – de zijmuur van een gebouw van vijf verdiepingen. Glijdend komen ze tot stilstand. Hun spijkerlaarzen slaan vonken uit de stenen en stomverbaasd staren ze naar de hoge muur.
'Waar is de ellendeling gebleven?' vraagt Gregor met open mond. 'In ieder geval niet dáár overheen,' zegt Tiny. 'Zelfs een Finse kat zou daar niet tegenop komen. Ze zeggen weleens dat angst vleugels geeft, maar dat is stom geouwehoer, zoals zoveel andere dingen. De bastaard zit hier ergens te wachten tot we hem neerschieten. God sta hem bij als ik mijn tanden in zijn reet heb. Ik zal 'm z'n ogen uit z'n kop rukken en 'm z'n stompzinnige oren afscheuren. Wat een rat! Om zo vlug weg te rennen als wij eraan komen om hem koud te maken!'
Ze sluipen een trapje op en jagen een oude vrouw de doodsschrik op het lijf, die met een vuilnisemmer naar beneden komt.
Tiny vraagt haar of ze misschien een man heeft gezien die doodgeschoten gaat worden en ze smijt hem de emmer naar het hoofd. Hij valt ruggelings achterover en neemt Gregor een flink eindje met zich mee de tuin in.
'Weet je zeker dat hij het niet was?' vraagt Gregor, aardappelschillen van zijn uniform kloppend.
'Dat was een oerlelijke ouwe Lapse,' snauwt Tiny, die eierschalen uit zijn haar staat te plukken. 'Ze dacht zeker dat wij de vuilnisbak waren!'
'Nou, we zien er precies uit als vuilnisbakken,' zegt Gregor beledigd.
'In het donker is zo'n vergissing gauw gemaakt,' overweegt Tiny. 'Maar dat zullen wij Emil betaald zetten! Ik zal hem z'n zak van zijn kont rukken en 'm in die stinkende reet van hem stoppen!' Even later vangen ze een glimp op van iemand die iets verderop in de steeg tegen de muur staat gedrukt.
'Heilige moeder, daar heb je hem!' brult Gregor. Hij schiet het magazijn van zijn Nagan zo snel leeg dat het wel een machinepistool lijkt.
De schaduwachtige gedaante verdwijnt in een poortje, een grote plas bloed achterlatend. De bloedsporen lopen naar een huis, maar worden steeds kleiner.
'In ieder geval hebben we hem een gaatje in z'n lijf geschoten,' zegt Tiny tevreden, vol verachting naar de bloedspatten spugend.
'Hij zal doodbloeden als een zieke rat,' zegt Gregor in zijn schik.
'Maar als die schoft toch nog in leven weet te blijven, zullen wij niet zo lekker zitten,' zegt Tiny zorglijk.
'Jezus, nee!' zegt Gregor somber. Hij wist het zweet van zijn voorhoofd.
'Ik denk dat we nu wel naar huis kunnen en zeggen dat we die lauwwarme kalkoen lek hebben gemaakt,' zegt Tiny resoluut.
'Dat bloed kan onmogelijk uit de stakker weglopen als we geen gaatje in hem hebben gemaakt, wel?'
'Ze zullen ons wurgen als ze er ooit achterkomen dat we ze hebben besodemieterd,' zegt Gregor pessimistisch.
'Hou nou maar op met dat gejank,' zegt Tiny kalm. 'Als we het gaatje nu niet groot genoeg hebben gemaakt, zullen we nog een keer teruggaan en het de volgende keer beter afwerken. Maar hij moet wel dood zijn. Verdomme, hij moet op z'n minst vijfentwintig liter van zijn rattebloed hebben verloren – en dat is meer dan God ooit aan iemand heeft gegeven om te verliezen!'
'Het ís eigenaardig,' geeft Gregor toe, 'laten we nog eens goed kijken. Maar ik zou veel liever naar huis gaan en kunnen zeggen dat we een trap tegen zijn lijk hebben gegeven. Maar dat lijk dat wij hebben gezien ging er verdomme van door – of niet soms? En meestal doen lijken zulke dingen niet!'
'Misschien hebben we hem genoeg bang gemaakt om ervoor te zorgen dat hij zijn mond houdt,' peinst Tiny.
'Dat is niet onmogelijk,' valt Gregor hem bij, 'en in dat geval zal hij overplaatsing naar een afgelegen post aanvragen zodat wij hem niet te pakken kunnen nemen – terwijl de anderen niet eens te weten komen dat hij nog ademhaalt. Wij zijn de enigen die het weten en zelfs wij weten het niet zeker. Laten we er werkelijk in geloven – laten we geloven dat hij dood is!'
'Zeg me eens,' zegt Tiny nerveus, zijn deukhoed achter in zijn nek schuivend, 'geloof je niet dat we op een andere stomme idioot hebben geschoten en dat dat degene is die al dat bloed heeft verloren?'
'Ik denk van wel,' knikt Gregor overtuigd. 'De stakker op wie wij schoten was veel te groot om Emil te kunnen zijn. En volgens mij droeg hij een Fins uniform!'
'Jezus, Jezus,' roept Tiny met gevouwen handen uit, alsof hij staat te bidden. 'Geef dat we ons niet over nog méér zorgen moeten maken! Als we een van die poolkerels hebben neergeschoten zullen ze hun beklag doen bij de Duitse autoriteiten. Emil weet dat wij hem bijna bij z'n reet hadden, in deze steeg hier – en de zaak zal naar zijn afdeling worden verwezen. En je hoeft geen Sherlock Holmes te zijn om erachter te komen wie het is geweest die op zo'n poolheld heeft staan paffen!'