Zijn brandwonden doen hem pijn; iedere stap die hij zet bezorgt hem helse pijnen. Hij heeft het gevoel alsof hij op gloeiende staalplaten loopt. Hij heeft zijn pet verloren. Een van zijn zilveren schouderkoordjes bungelt losjes omlaag. Hij lijkt op alles, behalve op een Pruisische officier. Haastig springt hij opzij om een rammelende colonne brandweerwagens te ontwijken, die met veel geraas van Blücher Platz komen aanrijden.
De brandweerlieden klampen zich aan alle kanten aan de wagens vast. Hun gezichten zijn zwart van vuil en roet. Een van hen valt als de wagen waarop hij meerijdt een hoek omzwenkt. Hij wordt overreden door de volgende. Ze rijden zonder te stoppen verder. Wat betekent één dode meer of minder? Wat doet het er nog toe? In de Burgstrasse brult een SD-patrouille hem toe dat hij staan moet blijven, maar hij versnelt alleen zijn pas en rent verder naar het Landwehrkanaal. Een van de 'waakhonden' richt een Mpi op zijn rug, maar de patrouillecommandant, een Oberfeldwebel, slaat de loop van het wapen omhoog.
'Laat die dwaas toch rennen,' gromt hij nors. 'Hij is officier, én is blijkbaar stapelgek op bommen!'
Luid lachend kijken ze toe hoe hij verder rent en lopen dan met zware, zelfverzekerde tred door.
Eindelijk bereikt hij het patriciërshuis dat zijn bestemming is. Vlug kijkt hij naar links en rechts en als er een auto de hoek om komt duikt hij vliegensvlug het portiek in. Met enkele snelle sprongen is hij de trap op, dan drukt hij wanhopig op de bel. Als de deur niet dadelijk opengaat blijft hij zijn vinger op de knop houden.
'Bent u gek geworden?' vraagt Frau Peters hem, als zij de deur opent en hem de woning in trekt. 'Waar is uw vriend?'
'De SS heeft hem te pakken gekregen!'
'En dan komt ú nog hierheen?' roept ze huilend, lijkbleek geworden. 'Eruit! Ik ga gillen als u niet onmiddellijk weggaat!'
'Maak u maar niet bezorgd,' zegt hij sussend. 'Niemand heeft me gezien.'
'Hoe kunt ú dat weten,' zegt ze met trillende stem. 'In godsnaam, ga hier weg! Ik voel dat er iets verschrikkelijks gaat gebeuren! Ze zullen hier zo dadelijk zijn! Ik smeek u, ga weg!'
Langzaam loopt hij naar de deur.
'Wat voor uniform hebt u daar aan?' vraagt ze, als hij de deurknop al vasthoudt.
'Van een dode overgenomen,' zegt hij zacht, langs zijn lichaam omlaagkijkend.
'Ook dát nog,' kreunt ze, hem in doodsangst aanstarend. 'Hebt u hem vermoord?'
Hij schudt zijn hoofd.
'Kom hier,' zegt ze met een vastbesloten klank in haar stem. 'Ik zal u wat burgerkleren geven.'
Haastig kleedt hij zich om. Het smerige uniform van de Hauptmann wordt in het aanrechtkastje gegooid. Dan duwt ze hem bijna de deur uit.
'Vaarwel,' zegt hij nog, maar de deur is al dicht en de kettingen worden er al opgeschoven.
Voorzichtig loopt hij op zijn tenen de trap af. Nog twee treden en hij zal op straat in veiligheid zijn.
In het portiek loopt hij een staf-Feldwebel tegen het lijf. Als door een waas ziet hij de halve maan aan een zware ketting rond de nek van de man hangen. Op enkele passen afstand staan nog drie andere koppensnellers hem op te wachten.
Met een triomfantelijk glimlachje rond haar mond staat de conciërge tegen de muur te leunen. Haar kleine ratteoogjes lijken te glinsteren van boosaardig plezier. Ondanks de luchtaanvallen, de branden en de rondwarende dood heeft ze de SD-ers gewaarschuwd, die heel snel komen als ze op mensenjacht zijn.
De gespierde staf-Feldwebel met het koppensnellersembleem brengt zijn hand aan de rand van zijn helm voor een beleefd saluut.
'Papieren,' glimlacht hij koud, een eisende politiehand uitstekend.
Menckel haalt zorgeloos zijn schouders op.
'Heb ik niet,' zegt hij zacht, in zijn zakken naar het pistool tastend. Tot zijn grote afschuw bemerkt hij dat hij het heeft vergeten.
De staf-Feldwebel grijnst onbezorgd. Dit is niet de eerste keer dat hij iemand zonder papieren heeft aangehouden.
'Toen hij naar boven ging droeg hij een officiersuniform,' verraadt de conciërge opgewonden.
'Waar naar boven?' vraagt de Feldwebel zonder haar aan te zien. Hij zou haar dolgraag een trap hebben verkocht. Hard. Niet omdat hij enig medelijden koestert voor Menckel, maar omdat hij van háár walgt.
'Peters, tweede verdieping,' ratelt ze vlug, maar al te gretig om hem van dienst te kunnen zijn. 'Er is daarboven al heel lang iets eigenaardigs aan de gang. Een verwaande bourgeoisie-slet, dat is ze! Ze bekijkt je nooit, zoals een behoorlijke nationaal-socialiste zou doen!'
'Tweede verdieping, Peters,' zegt de Feldwebel, die moeizaam de trap begint te beklimmen.
'Nee!' protesteert Menckel met schrille stem. 'Ze liegt! Ik heb niemand bezocht – en ook ben ik hier nooit in uniform geweest!'
'O nee, was jij dat niet, jij smerige volksverrader?' gilt de conciërge woest.
'Kom maar mee,' zegt de Feldwebel vriendelijk. Hij trekt Menckel met zich mee naar boven.
Zijn spijkerlaarzen echoën door het trappenhuis. Er kraken treden. Angstige oren staan aan deuren te luisteren. Iedereen weet wat deze voetstappen betekenen.