'Wat was dat?' vraagt een andere bewaker, als de eerste een paar treden afloopt naar de kelder.
Miauwend loopt de kat naar hen toe. Dan gaat het dier zitten en begint zich te wassen.
'Een kat, een verdomde kat!' zegt de eerste. Hij draait zich om en smakt de kelderdeur keihard achter zich dicht.
Wisling vindt het het beste als Menckel in zijn eentje een bezoek bij zijn vrienden afsteekt. Het is van belang dat hij niet wordt gezien. Misschien wonen zijn vrienden niet meer op dat adres. Op dit moment is in Berlijn alles mogelijk. De flat kan wel door de Partei gevorderd zijn. Het zou niet erg aangenaam zijn als de deur door een Goudfazant, een hoge partijbons, zou worden opengedaan. Er kunnen daklozen in het huis zijn ondergebracht, zodat de familie voor zichzelf nog maar één kamer ter beschikking heeft. Onophoudelijk arriveren er lange colonnes vluchtelingen in de stad. Ze moeten een dak boven hun hoofd hebben – en degenen met relaties in de partij worden in de regel als eersten geholpen. 'Als ik binnen twee uur niet terug ben,' zegt Menckel, 'zul je ervan uit moeten gaan dat ze mij te pakken hebben gekregen. Dan moet je hier zo snel mogelijk weg.'
Zodra het donker is geworden gaat Menckel op weg. Behendig vermijdt hij de rondsnuffelende patrouilles en verplaatst zich van de ene poort naar de andere. Voortdurend houdt hij zijn Mpi in de aanslag, vastbesloten om zich niet levend te laten pakken. Hij vervloekt het SS-uniform, dat zijn taak tien keer zo moeilijk maakt.
Het huis is een oud patriciërshuis dat omstreeks de eeuwwisseling is gebouwd. In het portiek is een bord met koperen naamplaatjes aangebracht. Het is een elite-woning.
Een tijdlang blijft hij vanuit een portiek aan de overkant het huis gadeslaan. In de conciërgewoning in het souterrain kan hij een vrouw van middelbare leeftijd zien zitten, die het uiterlijk heeft van een waakzame rat. Haar spitse neus verplaatst zich onophoudelijk van de ene kant naar de andere. Zij is een van die afschuwelijke mensen die ogen in hun achterhoofd lijken te hebben. Van haar valt geen enkele hulp te verwachten. Voor 1933 was ze ongetwijfeld even rood als ze nu bruin is. En ze zou er geen minuut over na behoeven te denken als ze morgen weer over moest schakelen op rood. Altijd aan de kant van de heersende klasse, bereid tot ieder vuil zaakje, zolang ze er maar garen bij kan spinnen. Er lopen duizenden en nog eens duizenden van dat slag rond.
Als ze voor een ogenblik in haar achterkamer verdwijnt glipt Menckel vlug het portiek in en sluipt hij de met een loper bedekte trap op. Op de tweede etage aangekomen klopt hij zachtjes op een deur. Hij staat op het punt aan te bellen, maar bedenkt zich: de bel zou verbonden kunnen zijn met een alarmbel in de conciërgewoning.
Na een poosje vraagt een vrouwelijke stem: 'Wat wilt u?'
Tegenwoordig doet niemand in Berlijn nog open zonder te weten wat hem aan de andere kant te wachten staat.
'Wie is daar?' dringt de vrouwenstem zachtjes aan.
'Albert Menckel,' fluistert hij, met zijn mond dicht bij de deur. Een ogenblik lang heerst er een drukkende stilte.
'Frau Peters, ik heb een boodschap voor u, van uw man,' fluistert hij ongeduldig. Hij werpt een nerveuze blik omlaag langs de trappen, alsof hij verwacht dat het rattegezicht van de conciërge ieder moment kan opduiken. Als dat gebeurt heeft hij slechts één keuze. Hij moet haar doden. Snel en geruisloos, zonder dat een van de bewoners van het huis er iets van merkt.
'Frau Peters, doe toch open! Het is belangrijk!'
De deur wordt op een kier geopend, maar blijft beveiligd door twee dikke kettingen.
Achter de smalle spleet verschijnt een bleek vrouwengezicht.
'Menckel! Ik dacht dat u allang dood was!' Dan ziet ze het SS-uniform en verstijft.
'Open de deur, vlug nu, dan zal ik u alles uitleggen,' fluistert hij wanhopig.
'Nee, ga weg!' stottert ze, bijna schreeuwend. 'Ik wil nergens bij betrokken raken!'
'U moet me binnenlaten! M'n leven staat op het spel! U bent mijn laatste hoop!'
Ze probeert de deur dicht te doen, maar hij heeft zijn voet ertussen gezet. Heel even overweegt hij of hij zich met geweld toegang zal verschaffen door zijn schouder tegen de deur te zetten.
Ze begint te huilen.
'Wat wilt u hier? U zult me de grootste moeilijkheden bezorgen! Haal uw voet daar weg of ik sla alarm!'
'Doe die deur open! Heel even maar! Ik beloof u onmiddellijk weer te vertrekken. Vlug, laat me erin voor iemand mij ziet!'
Ze staart hem doodsbang aan en doet haar mond open alsof ze wil gaan gillen. Plotseling knikt ze.
Hij haalt zijn voet weg. De kettingen rammelen en de deur wordt net ver genoeg opengedaan om hem binnen te laten. Met bevende handen vergrendelt ze de deur weer en doet de kettingen ervoor. Met angst in haar ogen staart ze hem aan. De natte helm, de leikleurige SS-uniformjas, het machinepistool met het lange magazijn – het maakt haar allemaal doodsbang.