Home>>read Krijgsraad free online

Krijgsraad(67)

By:Sven Hassel


Ze horen de aansuizende bom niet aankomen. Het is een van de kleinere bommen, die niet zoveel lawaai maken. Ze hebben nog net de tijd om ineen te krimpen voor de reusachtige hitte van de steekvlam, voordat de kracht van de explosie hen dwars door de muur achter hen smijt.

De Oberscharführer is niet op slag dood. Stomverbaasd staart hij naar zijn afgerukte benen, die naast hem liggen. Dan doet hij zijn mond open en begint te schreeuwen. Het is een lange schreeuw van pijn, als van een dodelijk gewond dier. Dan is hij dood.

'Daar woont de vrouw van mijn vriend,' zegt Menckel als ze bij het aanbreken van de ochtendschemering de Alexanderplatz oplopen. 'We zaten in hetzelfde regiment, waar hij het commando voerde. Laten we er vlug heengaan.'

'Nee,' zegt Wisling. 'Daar is het nu te laat voor. We moeten wachten tot het weer donker is. Als de conciërge ons ziet zijn we er geweest. Hij is verplicht de SD in te lichten als er vreemdelingen in het huis komen.'

'Dat tuig!' gromt Menckel. 'Ze hebben letterlijk overal hun spionnen!'

Instinctief kruipen ze dichter naar elkaar toe als de luchtalarmsirene het Alles-Veilig-signaal geeft.

Overal duiken mensen op uit kelders, zich met vermoeide, grauwe gezichten voorthaastend over straat. Hun ogen zijn bloeddoorlopen en hun gezichten zijn besmeurd met stof en roet.

'We moeten hier weg,' zegt Wisling. Hij trekt Menckel mee en loopt een chaos van kleine achtertuintjes en ingestorte schuren in. Midden in dit labyrint van poortjes en gangen ontdekken ze een oeroud half houten huis. Een lage, half weggerotte deur geeft toegang tot de kelder.

Een ogenblik blijven ze in de duisternis staan luisteren. Diep daarbinnen miauwt een kat. Stilletjes kruipen ze vooruit, zich op de tast een weg zoekend door het donker. Opnieuw miauwt de kat. Wisling stoot hard zijn hoofd tegen een van de lage balken van de zoldering. Hij vloekt van kwaadheid en bijt van pijn op zijn lippen.

Ver weg flikkert een zwak lichtje.

'Kijk uit,' fluistert Wisling, die zo onverwachts blijft staan dat Menckel tegen hem opbotst. 'Er is daar iemand. Blijf hier staan en geef me met de Mpi dekking.'

De kat miauwt opnieuw, klaaglijk nu. Spookachtig gloeien de ogen van het dier in de duisternis. Langzaam komt het naar hen toe, kijkt op naar Wisling en strijkt spinnend langs zijn benen.

In het flikkerende schijnsel ontwaren ze het gezicht van een oude vrouw op een stapel zakken, die zich hevig inspant om hen in het donker te kunnen zien. Ze snuiven de bittere geur van klam en half vermolmd hout op.

'Is daar iemand?' vraagt de oude vrouw met piepende, astmatische stem. 'Is daar iemand?' herhaalt ze nog eens.

'Ja,' zegt Wisling, naar voren stappend.

De vrouw staart hem achterdochtig aan.

'Wat wilt u hier?' vraagt ze, om onmiddellijk een hevige hoestbui te krijgen waarin ze een ogenblik lijkt te zullen stikken.

'Kunnen we hier blijven tot het donker is?' vraagt Wisling als haar astma-aanval voorbij is.

'U bent welkom,' glimlacht ze vermoeid. 'Er is hier niemand, behalve ik en de kat.'

Wisling kijkt de stinkende kelder rond, die vroeger als kolenbergplaats is gebruikt. Tegenwoordig is er geen steenkool meer en krijgt een gezin slechts één kit cokes per dag.

'Wóónt u hier beneden?' vraagt de dokter, vol verbazing neerkijkend op de oude vrouw. Haar huid heeft een afschuwelijk blauwgrijze kleur – de kleur van mensen die veel te lang in het duister hebben geleefd.

'Zo zou je het kunnen noemen,' antwoordt de oude vrouw met een zwak glimlachje. 'Ik heb zesenzeventig jaar lang in het huis hierboven gewoond, maar toen ze mijn hele familie hadden weggehaald en ik als enige overbleef ben ik hier weggekropen. Nu zijn ze hier al heel lang niet meer geweest. Een van de buren vertelde me dat ze mij dood hebben verklaard. Hij is een ouwe soldaat, te oud om nog naar het front te worden gestuurd. Daarom hebben ze hem nu ingedeeld bij de Volksstürm in Berlijn. Hij is een van de weinigen die niet bang is om mij hier beneden wat eten te komen brengen.' Opnieuw wordt ze overvallen door een heftige hoestaanval.

Menckel helpt haar door het zweet van haar gelaat te wissen.

'Krijgt u helemaal geen geneesmiddelen?' vraagt hij naïef.

'Niets,' glimlacht ze verdrietig. 'Ziet u het dan niet? Ik ben jodin! Voor ons zijn er geen geneesmiddelen. Het is geen wonder dat de mensen bang zijn ons te helpen. Mensen die ons te eten geven worden doodgeschoten. Het zijn slechte tijden!'

'Ja, het zijn zeker slechte tijden,' geeft Menckel toe. 'Ziekelijk, gewoon.'

'Grote God van Abraham en Isaak!' roept ze opeens gesmoord uit, als ze beseft dat die beide vreemdelingen SS-uniformen dragen.

'Heb medelijden met een arme ouwe vrouw!' Ze spreekt de woorden stamelend uit. 'God is mijn getuige dat ik nog nooit iemand iets heb aangedaan, dood of levend.' Ze snakt naar adem. Haar longen zwoegen en haar borst piept hevig. 'De mannen van mijn beide dochters zijn gevallen aan het front en de rest van mijn familie hebben jullie al lang geleden weggehaald!'