De koningin onder het luchtafweergeschut, het flak-kanon van 8,8 cm, blijft onafgebroken donderen. Een diepte-aanval legt de vier flak-batterijen bij de Tiergarten het zwijgen op. Er blijft helemaal niets van over. Ze zijn tot stof verbrijzeld. Zo even nog braakten ze uitdagend hun granaten uit. Nu loeit er een reusachtige fosforbrand op de plaats waar ze hebben gestaan en slokken de vlammen alles en iedereen op.
Een SD-patrouille die de bocht omkomt wordt met voertuig en al in de lucht geslingerd en verdwijnt in deze helse oven.
Onder een brug ligt een oude man met twee kunstbenen door een spleet in het beton naar de angstaanjagende scène te kijken. Als hij wordt gevonden blijkt dat hij letterlijk weggesmolten is tot de grootte van een aapje. Van zijn kunstbenen is niets over. Samen met alle andere verschrompelde mummies smijten ze hem in de lijkenwagen, zoals dat iedere morgen in Berlijn gebeurt.
'We zijn er zo,' mompelt Menckel hees, terwijl hij een half ingestorte ruïne binnengaat.
Aan het eind van de straat ontwaren ze een SD-patrouille, die op zoek naar slachtoffers langs de huismuren kruipt.
'Waar zijn die verdomme gebleven?' fluistert Wisling woest. De patrouille is plotseling verdwenen, alsof het voertuig door de aarde is verzwolgen.
'Ik denk dat ze in die poort zitten, daarginds, om ons in het oog te houden,' zegt Menckel, zich angstig tegen de muur drukkend.
'Als ze de straat oversteken en naar ons toekomen openen we het vuur,' zegt Wisling, die op zijn knieën gaat zitten. In de muur is een smalle nis, waarin hij zichzelf kan wegdrukken.
'Dat redden we nooit,' stamelt Menckel, zijn Mpi gereed houdend.
'Dacht je soms dat we netjes onze handen opsteken en ons aan de dichtstbijzijnde lantaarnpaal laten opknopen?' gromt Wisling spottend. 'Die knapen zullen ons geen schijn van kans geven. Ze stellen maar één vraag: papieren! En als je die toevallig niet bij je hebt krijg je een kogel in je nek of kom je aan een lantaarnpaal te bungelen, met een kaartje om je nek met de tekst: ICH HABE DEN FÜHRER VERRATEN!'
'Het zijn niets anders dan krankzinnige moordenaars,' fluistert Menckel met van woede trillende stem.
'Wat maakt het nog uit?' glimlacht Wisling. 'Ik geloof dat we op dit moment allemaal een beetje krankzinnig zijn. Zelfs onze ontsnapping is waanzin!'
Met een daverende serie explosies slaat er in de naburige straat een reeks bommen in. De steekvlammen van de ontploffingen belichten duidelijk de gezichten van de SD-patrouille aan de overkant van de straat. Ze zien eruit alsof ze in steen zijn uitgehouwen.
'Verder!' snauwt een stem, gewend aan het geven van bevelen en gewoon te worden gehoorzaamd. De doodspatrouille heeft zijn voertuig verlaten en sluipt te voet langs de geblakerde muren verder, één hand stevig aan het magazijn, de wijsvinger van de andere gekromd om de trekker.
De patrouille is nog maar enkele meters verder de Leipzigerstrasse ingelopen, of er kraakt een serie schoten in het duister, gevolgd door een ruw uitgebruld commando.
'Halt! Hände hoch!'
Twee vrouwen komen naar het midden van de weg en heffen hun armen boven hun hoofd.
Gretig worden ze omringd door de SD-patrouille. Ze lachen – een lach die klinkt alsof een gezelschap tevreden jagers zo juist een langdurig gezochte prooi in het nauw heeft gedreven.
'Zo, waren de dames aan het plunderen?' vraagt de patrouille-commandant, die een oog sluw dichtknijpt alsof hij iets amusants heeft gezegd.
'Nein, Herr Oberscharführer,' stamelt een van de vrouwen.
Wreed slaat hij haar met brute kracht recht in het gezicht, zodat ze achterover valt.
Haar boodschappentas rolt over het asfalt en er vallen twee pakjes boter en een zak meel uit.
Geroutineerde handen fouilleren haar vriendin. Twee ringen, een halssnoer en een pak rantsoenkaarten komen uit haar zakken. Verklaringen en excuses krijgen niet de geringste aandacht.
'Knoop ze maar op,' beveelt de Oberscharführer, wijzend naar een antieke lantaarnpaal uit de tijd van keizer Wilhelm II.
'Kom maar mee, meisjes,' grijnst de jongste van de beide SD-soldaten. 'Jullie mogen naar boven, genieten van het uitzicht.'
De langgerekte gil van een vrouw echoot door de straat, weerkaatst door de huizen op de Spitaler Markt.
'Houd je bek, slet, schei uit met dat gegil!' scheldt een SD-er.
Even later hangen de beide vrouwen met schoppende benen naast elkaar aan de antieke lantaarnpaal.
Nonchalant hangt de Oberscharführer hun een kaartje om de nek: ICH HABE GEPLÜNDERT.
De SD-patrouille sluipt verder over de Spitaler Markt en blijft een moment stilstaan voor de deur van Der Gelbe Bar. Een van hen probeert de deur, maar die blijkt gesloten te zijn.
'Verdomme-nog-an-toe,' vloekt hij gemeen. 'Op dit moment zou ik maar wat graag een paar koude biertjes gelust hebben. Een van die sletten heeft me op m'n kop gepist!'
'Dat doen ze altijd. Angst!' zegt een van de anderen.