Home>>read Krijgsraad free online

Krijgsraad(28)

By:Sven Hassel


Zo is er het verhaal van de totaal verlamde onderofficier die in het ziekenzaaltje van Torgau lag. De Medische Onderzoekscommissie van het leger uit Berlijn had verklaard dat hij volkomen verlamd was. Vandaar dat men had besloten hem gratie te verlenen en naar huis te sturen. Dit was zo shockerend ongebruikelijk dat zelfs de gevangenen aan de tralies van hun celdeuren rammelden toen ze ervan hoorden. Maar op de dag voordat de verlamde onderofficier uit de gevangenis zou worden ontslagen besloot IJzeren Gustav eens naar boven te gaan om zelf een kijkje te nemen bij deze eigenaardige figuur die Torgau op zo onreglementaire wijze ging verlaten.

Met de klep van zijn pet diep over zijn ogen getrokken stapte hij geruisloos de ziekenzaal in en richtte zijn blik op de verlamde, die bij het zien van IJzeren Gustav in eigen persoon binnen enkele seconden nóg verlamder was geraakt dan hij al was.

IJzeren Gustavs lippen weken vaneen en hij vuurde vier woordjes op de verlamde onderofficier af:

'Geef acht! Looppas, MARS!'

Wat een voltallige medische commissie met haar hele medische kennis niet had kunnen genezen, genas de opperwachtmeester van Torgau binnen eenendertig seconden. De totaal verlamde onderofficier sprong als een klipgeit zijn bed uit, rende van de ziekenzaal via het exercitieterrein naar het bureau van de dienstdoende wachtmeester, ramde zijn verlamde hakken tegen elkaar en brulde met luide stem: 'Gevangene 226 meldt zich inzetbaar voor de strijd uit de ziekenzaal!'

Sindsdien heeft IJzeren Gustav altijd de door de artsen opgegeven ongeneeslijke gevallen bezocht.

IJzeren Gustav kan niet alleen mensen genezen. Hij kan ook zieke paarden en ezels weer op de been krijgen, als de veeartsen machteloos staan.

Als de strafcompagnieën laat op de avond in Torgau terugkomen staat IJzeren Gustav hen op te wachten, gekleed in een smetteloos witte tuniek. Die tuniek draagt hij 's winters en 's zomers. Een soldaat heeft het nooit te warm of te koud, beweert hij. Het weer heeft op hem geen enkele invloed.

De strafcompagnieën moeten hun dagelijkse plichten altijd bekronen door rond IJzeren Gustav te marcheren, onder het luidkeels zingen van: 'Es ist so schön Soldat zu sein!' Dat is het enige lied waar IJzeren Gustav verzot op is.

Op zaterdagmorgen komt er voor eerste luitenant Wisling en overste Frick een eind aan hun verblijf in Torgau. Ze worden opgehaald als de strafcompagnie dienst doet.

In het bureau van de gevangenis zitten drie marechaussees te wachten. Zwijgend verlaten ze Torgau en komen 's avonds aan in Berlijn. Daar worden ze overgedragen aan de gewapende militaire wacht op het station.

De commandant van de stationswacht, een ritmeester, is aanzienlijk ouder dan overste Frick en weet niet goed wat hij met de situatie aan moet. Als zijn gevangenen andere rangen hadden bekleed had hij wel geweten wat hem te doen stond. De cel in, tot ze zouden worden opgehaald. In plaats daarvan biedt hij hun sigaren en zelfs een glas wijn aan, ofschoon een dergelijke gastvrijheid tegen de voorschriften indruist.

Om tien uur die avond begint de luchtalarmsirene te loeien. Iedereen gaat de schuilkelders in. Slecht op zijn gemak en duidelijk beschaamd waarschuwt de ritmeester hen dat hij bij een poging tot ontsnapping op hen zal moeten laten schieten.

'Het spijt me, maar zo luiden de bevelen,' legt hij uit, terwijl hij hun zijn wapen laat zien, een pistool met een kaliber van 6.35 millimeter, waarmee je iemand op meer dan een halve meter afstand nauwelijks kunt verwonden.

Recht tegenover het station bloeit een doelmarkeringsbom op als een kerstboom. De lucht beeft van het gedender van de motoren van bommenwerpers. In de schuilkelder gaat iedereen dichter bij elkaar staan. De ritmeester heeft zich tussen de beide gevangenen opgesteld en spreekt ze aan met 'kameraden.'

Dan komen de bommenwerpers. Spoorstaven worden tot onherkenbare vormen verwrongen, zware goederenwagons vliegen als tennisballen door de lucht. Een spoorwegemployé wordt het hele goederenperron over geslingerd en verpletterd tegen het monument dat aan de oorlog 1914-1918 herinnert.

Overal in de straten verspreiden brandbommen hun fosforescerende gloed, waarin menselijk vlees eenvoudig wegsmelt. In hun schuilkelders verstijven de mensen van angst. Er vallen die avond in Berlijn vele doden en gewonden.

De flak-kanonnen blaffen en bommen exploderen. Zo nu en dan wordt er een bommenwerper geraakt, die hoog boven de stad in de lucht explodeert en in een gigantische regen van sterren neerstort. In de schuilkelder vertelt de ritmeester overste Frick wat hij van de muziek van Jean Sibelius vindt.

Met gesloten ogen zit eerste luitenant Wisling over het verleden te dromen. Hij denkt aan zijn tijd in Potsdam, waar hij de Eerste Krijgsschool heeft bezocht – en herinnert zich de mooie en o zo bereidwillige meisjes op de banken in Sans Souci. Hij huivert en vervloekt zichzelf. Nu is dat allemaal voor hem voorbij, alleen maar omdat hij zo nodig zijn mening moest ventileren in die ijskoude nacht daarginds binnen de poolcirkel.