Ik trek een been onder me op en maak me klaar voor de sprong. De kunst is op het juiste ogenblik te springen, precies op het moment waarop je je in de blinde vlek van de tank bevindt. Als een in een hoek gedreven dier span ik mijn spieren – een dier dat zichzelf alleen kan redden door zijn aanvaller te doden. Moed heeft er niets mee te maken. Het is zuivere angst, angst voor de dood, die ons noopt tot die wanhopige poging tot het aanvallen van een T-34, met niets anders dan een bundeltje handgranaten en een machinepistool.
De mitrailleurs van de voorste T-34 blaffen kwaadaardig in onze richting.
Een peloton dat probeert de tank rennend te bereiken wordt in het geconcentreerde mitrailleurvuur neergemaaid. Ze worden niet allemaal gedood. Een Feldwebel blijft staan, heft zijn armen als in gebed ten hemel, valt voorover en blijft roerloos in de sneeuw liggen.
Een tweede groep rent zigzaggend over het ijs. Een T-34 haalt ze in en we horen het gekraak van botten en wapens die onder de brede rupsbanden worden verbrijzeld.
De tank draait ter plaatse om zijn as om de overblijfselen in de harde sneeuw te verpletteren. Aan weerskanten van de tank zijn fonteintjes bloed te zien.
'In dekking blijven!' raast de Ouwe.
Twee T-34's rijden schommelend over de richel voor ons. De dichtstbijzijnde zwaait zijn mitrailleur iets naar links.
'Het zwijn heeft je in het vizier,' denk ik – en ik kan de blik van de schutter bijna op me voelen rusten. 'Als hij schiet is het gebeurd met je.' Ik weet hoe het er van binnen in zo'n verdomde 'theesalon', zoals wij de T-34's noemen, uitziet.
De frontschutter is beslist een ervaren tanksoldaat, die weet dat het niet zo slim is om al te lang na te denken over wat hem te doen staat. Blijf iets doen en doe het vlug ook, luidt het parool. 'Schiet op alles wat je voor je ziet, kan niet schelen wat het is!' Dat is de opdracht die iedere tankman wordt ingeprent. 'Als je in leven wilt blijven, vergeet dan dat je een mens bent. Als je ze niet kunt neerschieten vermaal je ze tot pulp onder je rupsbanden!'
Ik spring op, laat me langs de met ijs bedekte helling omlaag glijden en beland in een zachte hoop opgewaaide sneeuw. Porta komt achter me aanglijden.
'Die duivel,' hijgt hij, zijn bundeltje granaten gereedmakend. 'Dit zootje stinkt naar Walhalla en een kort leventje!'
Met een schok komt de voorste T-34 tot stilstand.
Vol angstige verwachting houden we de adem in. Tanks staan alleen stil als ze hun kanon gaan afvuren. Met gespannen gezichten wachten we op het afgebeten, duivelse plof-geluid en de daarop volgende explosie van de granaat die ons aan stukken zal scheuren. Het kan gewoon niet missen, ze moeten ons gezien hebben. De waarnemingsspleten in de T-34 zijn prima. Veel beter dan in onze eigen tanks.
Het mondingsvuur is oorverdovend. Er schiet een lange steekvlam uit de lange loop van het tankkanon. We voelen een windvlaag over ons heen schieten, verhit in het voorportaal van de hel. Op slechts enkele centimeters afstand van ons horen we een akelig bonzend geluid in de sneeuw.
Mis, denk ik, en verstijf als een doodsbang diertje, overgeleverd aan de genade van een ratelslang. Maar er volgt geen explosie.
'Een blindganger,' mompelt Porta, als gebiologeerd starend naar het gat dat de granaat in de sneeuw heeft geboord. 'Heilige Maria! Een blindganger! Misschien heeft de pastoor tóch gelijk en zorgt de Germaanse God toch voor zijn schaapjes!'
'Laten we hem smeren, hier,' zeg ik, en begin in de richting van de tank te tijgeren, die zijn motor laat loeien.
'Heilige moeder van Kazan,' brult Porta in doodsangst. 'Nou hebben we erom gevraagd! Duiken, dat kreng komt op ons af!'
De T-34 schakelt op de hoogste versnelling over en lijkt bijna ineen te duiken voor een sprong. In het naar petroleum stinkende inwendige drukt luitenant Pospelow zijn voorhoofd tegen het rubber stootkussen boven de waarnemingsspleet.
'Toren, op twee uur!' beveelt hij.
Op minder dan driehonderd meter voor de tank tekenen de lichamen van een stel dicht tegen elkaar aan gekropen mannen zich tegen de sneeuw af. Luitenant Pospelow glimlacht vergenoegd en beveelt zijn vier andere tanks in slagorde te gaan rijden om hem een zo breed mogelijk schootsveld te gunnen. Hij verwijdert zijn oog geen seconde van het kijkglas, in de ban van zijn jachtkoorts. Dit is de droom van een tankcommandant. De doelen liggen keurig opgesteld als voor een executie, wat het in werkelijkheid ook is.
Een antitankwapen van 20 millimeter blaft nijdig en spuwt zijn kleine, nutteloze granaten uit, die op het pantser van de tank versplinteren. Een machinegeweer braakt lichtspoormunitie uit.
De tankbestuurder, korporaal Baritz, schiet in de lach.
'Die stomme Duitsers denken dat ze ons met MG's kunnen uitschakelen! '
'Job twojemadj – ga toch naar huis, stelletje schooiers,' lacht de frontschutter. 'Over een minuutje zullen we eens een mooi melodietje op onze gouden trompet voor ze blazen!'