'Zulke mensen verdienen de kogel,' vonnist Porta. 'Het is eenvoudig een godslastering om een eend op die manier te verkrachten.' We zijn nu weer op mars en lopen door een smalle kloof, nog steeds pratend over eenden. Aan weerskanten zijn we ingesloten door hoogoprijzende wanden van sneeuw en ijs. De bijtende geur des doods vult onze neusgaten. Verwonderd kijken we om ons heen, op zoek naar de lijken. Pas veel later beseffen we dat wij degenen zijn die deze afschuwelijke, weeïg-zoete stank verspreiden en overal meedragen.
'We zullen de rest van ons leven naar lijken blijven stinken,' zegt de Ouwe zachtjes. Hij heeft gelijk. Na vier jaar aan het front is de lijkgeur zo diep in ons doorgedrongen dat het ons allemaal heel moeilijk zal worden die stank ooit nog kwijt te raken.
Onder het lopen praten we over vrede. Sommigen onder ons zijn al sinds '36 in uniform en kunnen zich eenvoudig niet meer voorstellen hoe het zal zijn om weer burgerkleren te dragen en naar de w.c. te kunnen gaan zonder eerst met je hielen te moeten klakken en om toestemming te vragen. Feitelijk geloven we niet langer in een vrede. Porta denkt dat het een honderdjarige oorlog gaat worden. Hij heeft een gecompliceerde vergelijking uitgewerkt om te laten zien hoe dat mogelijk kan worden gemaakt. Ieder jaar worden er wat knapen oud genoeg om een oproep te krijgen en zichzelf te laten slachten op het altaar van het Vaterland. Het onderwerp is zo interessant dat we pauze nemen teneinde deze kwestie tot in bijzonderheden te kunnen bespreken.
Een paar officieren van de legergroep waarbij we weer aansluiting hebben gekregen beginnen tegen ons te brullen. Voor ons zijn het vreemden en zij kennen ons evenmin, dus jagen ze ons naar voren. Ze zijn bang en nerveus, er niet aan gewend op vijandelijk terrein te moeten opereren, zoals wij al zo lang doen. Voor het uitvoeren van deze taak heb je een bijzondere soort mannen nodig.
Een goeie guerrilla-soldaat mag eerst en vooral geen sportieve dwaas zijn, nóch het produkt dat gewoonlijk door een militaire academie wordt afgeleverd. Hij behoort het meedogenloze van de schurk in zich te hebben, plus de mentaliteit van een zestienjarige jongen – want hij mag eenvoudig geen benul hebben van het feit dat hij zelf even gemakkelijk kan worden gedood als die andere mannen die hij met zijn machinepistool neermaait.
Vanuit de duisternis springen schaduwachtige gedaanten op ons toe. Bajonetten flitsen en machinepistolen zingen hun doodslied. Het duurt maar een paar minuten. Enkele lijken in de sneeuw markeren de episode.
De legergroep marcheert in een lange colonne verder. De officieren zijn prikkelbaar en schreeuwen en snauwen tegen de mannen om hun eigen angst te verbergen.
Sectie 2 verwijdert zich een stukje van de groep. Als de buurjongens terugkomen zullen we ons er in ons eentje beter doorheen kunnen slaan en we weten dat ze terug zullen komen. Siberische eenheden voeren graag een bliksemsnelle plaagstoot uit en verdwijnen daarna als spoken in de sneeuw.
'Denk je eens in dat het allemaal morgen voorbij zou zijn, afgelopen,' zegt Gregor, wiens gezicht een vreemde uitdrukking aanneemt, 'en ze zouden je vandaag de hersens inslaan! Dan zou je raar staan te kijken, niet?'
'C'est vrai, mon ami, als je geluk op is kan het op die manier gaan,' zegt de Legionair. 'In het tweede regiment van het Legioen had ik een kameraad. Hij was er altijd bij geweest als we ergens een hard en vuil gevecht hadden moeten leveren, zonder ooit maar een schrammetje op te lopen. Ze hadden zijn borst volgehangen met iedere onderscheiding die een NCO in het Franse leger maar kon verdienen. Na achttien jaar besloot hij de dienst te verlaten. Zijn papieren waren in orde en hij had een baantje gekregen bij de douane. Hij was al bij de kolonel geweest om afscheid te nemen en had samen met de commandant een glaasje gedronken. Toen hij zijn uitrusting bij de foerier had afgegeven en de trap afliep stapte hij met één voet in een emmer zeepsop. Hij dook met z'n hoofd vooruit de trap af en raakte met zijn hoofd een gewerenrek aan de voet van de trap. Op slag dood. Een gebroken nek en een gebroken rug!'
'Je kunt stikken in een brok vlees terwijl je op je gemak zit te schijten,' zegt Porta, die vaak op de latrine zit te eten.
'Ik denk dat ik voortaan een beetje scherper ga opletten,' zegt Tiny peinzend. 'Stel je voor – je nek breken over een emmer! Gewoon te duivels om over na te denken, niet?'
Als we terugmarcheren zijn we moe en pessimistisch gestemd. Alleen Porta is zo blij als een vogeltje. Hij is bezig een deel van de Russische voorraad te verkopen. Maar plotseling komt er een eind aan zijn zich uitbreidende zaken. In de loop van de nacht verdwijnt de slee. De volgende dag komt het rendier terug, maar met een lege slee. Porta huilt van woede.
Heel even verdenkt hij chef-mecanicien Wolf, maar zet die gedachte dadelijk uit zijn hoofd. Wolf zou zich nooit ook maar in de buurt van het front hebben gewaagd, zelfs niet wanneer je rekening hield met zijn ziekelijke hebzucht.