Twee van de gepantserde motorsleden zijn nu zo dicht bij de kroeg dat we zonder moeite de nummers en emblemen kunnen lezen.
'NKVD,' zegt Heide droog.
Ik bind enkele handgranaten aan elkaar en wil ze weggooien.
'Even wachten,' zegt de Ouwe, mijn hand pakkend. 'Zó ver kun je niet gooien!'
Maar het is al te laat: ik heb de slagpennen er al uitgetrokken. Er zit geen veiligheidsbeugel op deze 'aardappelschillers', zoals wij ze noemen. Ik ruk mezelf los en gooi mijn arm achteruit.
Op dat moment verdwijnt alles in een gloeiende blauwe rook. Ik voel een zware slag tegen mijn schouder. De granaten vallen op de grond.
'Milles diables!' jammert de Legionair, terwijl hij vlug de granaten zo hard wegschopt dat hij zijn evenwicht verliest en languit op de grond valt.
Ze exploderen in de vlucht en scheuren de hele borst van Oberschütze Lang open.
'Jezus, Jezus!' gilt Gefreiter Günther. 'Mijn ogen, mijn ogen!' Hij wankelt op zijn benen en drukt met beide handen tegen de bloederige pap die er van zijn ogen over is. Gillend rent hij naar buiten, de sneeuw in. Schreeuwend blijft hij op het pleintje stilstaan, met wijd open mond.
Dan ratelt er een mitrailleur en wordt zijn lichaam doorboord door lichtspoorkogels. Hij valt als een blok achterover, trappend in de sneeuw die in een wolk omhoogwervelt. Snikkend probeert hij weg te kruipen. Als een slee glijdt hij de helling af en verdwijnt in een kuil.
Een lange, dunne granaatsplinter is door mijn bontjas heengedrongen en heeft het vlees van mijn schouder opengereten. De wond bloedt hevig, maar de botjes zijn allemaal intact.
Het hele dorp staat in brand.
Er explodeert een granaat, midden in de kroeg. De vloer is één groot meer van bloed. Overal liggen en hangen afgerukte ledematen en klompen vlees. De ruimte is vervuld van een misselijk makende stank en het vertrek ziet eruit als een slachthuis waarin de slagers krankzinnig zijn geworden. Zelfs tegen de zoldering kleven klonters bloed en vlees, terwijl de vloer overdekt is met een glibberige massa van verbrijzelde botten, bloed en uiteengereten vlees. Feldwebel Karlsdorf zit tegen een muur en staart wezenloos naar de plek waar zoëven nog zijn benen hebben gezeten. Nu ziet hij er alleen nog een paar botsplinters en wat rafels spierweefsels. Hij begint te lachen. Aanvankelijk zacht, alsof hij een binnenpretje heeft. Dan verandert zijn lach in een luidkeels, snikkend gejammer.
Met een scherpe knal explodeert er een tweede granaat in de kroeg. Als de blauwgroene rook is opgetrokken geeft alleen nog een bloederige massa de plek aan waar Karlsdorf heeft gezeten. Het lawaai van de explosies heeft me volslagen doof gemaakt. Ik kruip naar de Legionair en help hem met de Maxim.
Verderop, in de brandende stal, ligt Tiny met zijn gevouwen handen in de nek, peinzend naar de vlammen te staren. Het feit dat de hele stal boven zijn hoofd kan instorten schijnt hem niets te interesseren.
Porta doet zijn mond telkens open en dicht, alsof hij op iets zit te kauwen dat afschuwelijk smaakt.
'De duivels,' kreunt hij schor. 'Welke lamstraal heeft met mijn kaken kattestront gevreten!'
'Nu heb ik gezien hoe een kanon wordt afgevuurd,' fluistert de oude dorpspatriarch. Hij kijkt triest naar zijn verminkte hand, waaraan alle vingers ontbreken.
'Wat een zwijnezootje,' mompelt Tiny, terwijl hij opstaat om de oude te helpen. Maar nog voor hij hem bereikt wordt hij diep in een sneeuwhoop geslingerd, vlak naast het partij-commissariaat. Porta wordt als een mortiergranaat verticaal omhooggeschoten en landt achter de overblijfselen van de aardappelkuil.
De stal is volkomen weggevaagd. Alle granaten die erin verborgen lagen zijn ontploft en de schokgolf die erop volgt vaagt alles weg dat hij op zijn weg tegenkomt.
'Wat was dat, verdomme?' hijgt de Ouwe, terwijl hij omhoogkruipt uit een diepe kuil, waarin hij door de luchtdruk terecht is gekomen.
'Porta en Tiny zijn de lucht in gevlogen! C'est le bordel!' zegt de Legionair, het bloed van zijn gezicht vegend.
Is er een uur, een dag of een heel jaar verstreken? Ik heb er geen flauw benul van. Mijn hoofd doet pijn alsof het met een bijl is opengespleten. Vaag herinner ik me iets over een gigantische explosie en reusachtige vlammen. Ik probeer op te krabbelen, maar een harde trap maakt dat ik weer val. Een stroom van ruwe keelklanken brengt me weer bij mijn positieven. Nu herinner ik me duidelijk wat er is gebeurd.
Ze komen uit de keuken – een groepje kleine, gespierde mannen met brede Mongoolse trekken en al even brede schouderpatjes. Voorzichtig verdraai ik mijn hoofd. Iets bij me vandaan ligt Gregor, vastgesnoerd als een rollade. Hij ziet eruit alsof hij dood is. Wat verderop zitten de Ouwe en Barcelona, ruggelings aan elkaar gebonden. De Westfaal hangt met zijn hoofd omlaag aan een balk, als een gerookte ham. Om mij heen kan ik de rest van de sectie zien, allemaal vastgebonden. Alleen Porta en Tiny zijn nergens te zien. Vermoedelijk zijn ze al dood.