Home>>read Krijgsraad free online

Krijgsraad(114)

By:Sven Hassel


'Dit is allemaal een revolutionaire samenzwering!' schreeuwt Stefan Borovski hem uit een hoek toe. 'Uiteindelijk laten ze jou altijd aan het kortste eind trekken. Ze beloofden mij iets héél anders, toen ik nog in Moskou diende – en nu hebben die lakeien van de kapitalisten me hierheen gestuurd! Een verdomde samenzwering, dat is het! Maar Stefan Borovski laat zich zó niet te pakken nemen! Wacht maar tot ik die Duitsers tegenkom. Dat zal ze wel aan het denken zetten. Deze oorlog zal mij helemaal bovenaan de ladder brengen! Waar is een wereldoorlog verdomme anders goed voor!'

'Jij weet gewoonweg niet waarover je praat,' zegt Borja, die met een gorgelend geluid een hele fles laat leeglopen alsof zijn keel een gootsteenafvoer is. 'Ik ben hier de enige die ooit Duitsers heeft meegemaakt. Dat was in de kleine oorlog van negenendertig.'

'Er waren helemaal geen Duitsers in die oorlog,' protesteert Stefan. 'Alleen maar Finse fascisten!'

'Hou jij toch je bek, Moskou-zwijn,' roept Borja opgewonden. 'Als ik zeg dat ik Duitsers heb meegemaakt, dan heb ik ze meegemaakt! Ze hadden hakenkruisen in allebei hun ogen én in hun reet; maar ik heb óók een paar Finnen gezien, échte communistenvreters, zo bloeddorstig dat je het niet zou geloven. Het maakte hun geen theelepel kaviaar uit of ze nu een vrouw of een man moesten afslachten. Het zijn wilden! Ze staken en sloegen er in alle richtingen op los en de kogels sproeiden uit hun reet en hun bek. En ik zeg je dat al die verdomde Finnen zich gedragen alsof ze met een machinepistool en een mes tussen hun tanden zo uit hun moeders kont zijn geschoten! Maar de Duitsers die je in deze oorlog tegenkomt wegen op tegen tien van die krankzinnige Finnen! Jullie hebben gewoonweg geen benul hoe krankzinnig ze zijn – totdat je oog in oog met ze komt te staan. En dan hebben ze je al een kopje kleiner gemaakt voor je weet dat zij het zijn! Ze hakken iedere Rus die ze tegenkomen in kleine stukjes – of het nu een man, een vrouw of een beest is!'

'Blijf met je stinkende rendierpoten van me af!' brult de politieman Stefan, uithalend naar Borja. 'Die Duitsers zullen me nog leren kennen! Om mij kunnen ze niet heen, met hun hakenkruisen en machinepistooltjes!' Hij trekt zijn bontmuts diep over zijn oren en zwaait zijn jachtgeweer over zijn schouder. 'En nu kunnen jullie voor mijn part allemaal naar de verdommenis lopen. Jullie zijn zo stom dat een verstandig iemand gewoonweg niet met jullie in dezelfde ruimte kan blijven!'

Luid zingend wankelt hij weg door de brede, lange hoofdstraat van het dorp. De storm rukt verwoed aan zijn tot op de enkels hangende bontjas, alsof de wind hem ervan wil beroven. Hij botst tegen een telefoonpaal op en belandt in een hoop opgewaaide sneeuw.

'Blijf me verdomme uit de weg, jij Duitse schoft,' kankert hij tegen de telefoonpaal. Met veel moeite werkt hij zich uit de sneeuwhoop, haalt uit naar de telefoonpaal, mist en valt opnieuw in de sneeuwhoop. 'Zie je nou wel!' brult hij woest. 'Altijd proberen ze een man die zijn plicht doet een loer te draaien, maar nou heb ik er genoeg van!' Onder een regen van gemene verwensingen en vloeken valt hij de telefoonpaal weer aan. 'Jij verdomde vijand van het volk, ik zal je leren mij op m'n reet te laten vallen! Jij hebt hier nu lang genoeg staan te niksen – jij gaat met de eerstvolgende trein naar de Goelag!'

Hijgend en vloekend wankelt hij verder naar zijn huis. Als hij daar aankomt heeft hij de grootste moeite om de deur te vinden en moet hij drie keer om het huis heenlopen voor hij de deur eindelijk ontdekt. Onderweg maakt hij ruzie met een hek, dat hij aan gruzelementen trapt. Moeizaam maakt hij de deur open en valt naar binnen. Hij smijt zijn bontmuts en bontjas op de grond, schopt gemeen naar de kat en pakt met trillende handen een fles wodka. 'Ik ben zo kwaad,' legt hij de reusachtige stenen kachel uit, 'dat ik met mijn jongeheer bakstenen zou kunnen stukslaan!' Hij neemt een stevige slok uit de fles. 'Uiteindelijk weten ze je altijd een loer te draaien,' vertrouwt hij de kachel toe. 'Vertrouw nooit een nazi-Duitser en vertrouw ook nooit een Sovjet-communist!' Op een of andere vreemde manier slaagt hij erin één voet in de afvalemmer te krijgen, zodat hij zichzelf onderspat met stinkend-smerig water. 'Help, help, de Duitsers hebben me te grazen!' schreeuwt hij in doodsangst. Dan valt hij met een oorverdovend kabaal ruggelings op de grond.

'Wat spook je toch allemaal uit, jij bezopen zwijn?' vraagt zijn vrouw, die haar slaperige gezicht uit de bedstee steekt.

'Job twojemadj!' brult hij. 'Ze hebben me aangevallen, mens, aangevallen! Hier, in mijn eigen dienstwoning!'

'Wie heeft jou aangevallen?'

'Die Duitse zwijnen hebben nota bene achter mijn eigen keukendeur een valstrik voor me gezet!'

'Je bent zo dronken als een Tempelier – en nog drijfnat ook! Veeg het vuil van je af, jij varken! Er hangt een zak achter de deur.'