Zijn huis was gewoonweg een museum! Op een goeie dag ontdekt hij dat hij een bepaald soort niet heeft. Hij liet het hele kamp opdraven, koos uit de gelederen van iedere nationaliteit een vrouw en een man en liet ze naar voren stappen. De uitverkorenen werden naar de keuken gebracht en moesten daar hun handen in kokend water steken. Daarna vilde onze Mongoolse kampcommandant persoonlijk hun handen om in het bezit te komen van een soort handschoenen dat niemand anders in zijn museum had. Een gedonder dat er toen is ontstaan! De een of andere schijtluis moet in Moskou hebben gebabbeld. Ik had mazzel – ik had die dag ander werk moeten doen en was niet in de keuken geweest. Op een verdomd kouwe ochtend komt er een heel klein pest-commissarisje opduiken, die al voor zijn geboorte was verleerd om te glimlachen. Hij was zo klein dat hij rechtop onder de buik van een paard kon doorlopen! De hakloze kozakkenlaarsjes die hij droeg hadden schachten die niet groter waren dan een vingerhoed, maar ze reikten hem evengoed nog tot z'n knieën. Als zijn flaporen niet hadden uitgestaan als de vleugels van een vleermuis, zou zijn bontmuts op zijn schouders hebben gerust. Die muts was zo hoog dat hij hem als kruk kon gebruiken. Het kostte hem twintig minuten om de huidvillers ter dood te veroordelen. Onthoofding met de sabel op het exercitieterrein, nog vóór zonsondergang. Hij koos de beul eigenhandig uit. Het was een kalosjnik, een misdadiger uit Leningrad, een reus van een vent die dat commissarisje uit Tomsk in zijn holle kies had kunnen stoppen. Hij had levenslang wegens moord op vier vrouwen, die hij met een bijl in stukken had gehakt. En de restanten ervan had hij in de Loema gesmeten.
We moesten allemaal, zowel de gevangenen als de cipiers, aantreden om toe te kijken, dit om ervoor te zorgen dat we wisten wat er met ons zou gebeuren als we soms op de gedachte kwamen om zelf ook handschoenen te gaan verzamelen. Het was een afschuwelijke executie. Die vrouwenmoordenaar uit Leningrad was zo nerveus als een maagd die met 'r kont tegen een roodgloeiende kachel staat te leunen. Iedere keer als hij naar dat kleine commissarisje uit Tomsk keek trilde hij als een espeblad. Hij begon met de eerste veroordeelde een arm af te hakken. De arme kerel brulde als een stier, maar dat duurde niet lang. Binnen een paar seconden rolde zijn hoofd over het exercitieterrein. Bij de volgende die hij te pakken nam sloeg hij samen met het hoofd de helft van zijn borstkas weg. Zo verging het ze alle tien. Die moordenaar uit Leningrad was zo sterk als een beer. Als die met die sabel stond te zwaaien konden ze hem in Leningrad horen fluiten.
De kampcommandant uit Tsjita was de laatste die het hoekje om moest worden geholpen. Drie slagen en hij was er geweest. Toen pakte die commissaris uit Leningrad zijn pistool en schoot die moordenaar uit Leningrad een kogel precies tussen de ogen. Hij zwaaide als een boom in de storm en stortte toen neer, midden tussen de tien hoofden die hij zelf had afgeslagen. Nou, zó zullen wij het zaakje ook aanpakken als de Duitsers komen! We zullen ze netjes hun jas uittrekken en ze dan te drogen hangen voor het hoofdkwartier van de partij! Geen enkele commissaris zal het iets kunnen schelen wat wij precies met die Duitsers hebben uitgehaald.'
Zijn woordenstroom wordt onderbroken door het opengaan van de deur. Een dikke sneeuwwolk komt de kroeg binnenwaaien, op de ijzige adem van de poolcirkel.
Tegen de deur staat een jonge vrouw geleund, met een jongetje van een jaar of drie aan de hand. Met vermoeide bewegingen duwt ze haar capuchon terug en wist de sneeuw uit haar gezicht. Ze blaast op haar verkleumde handen en stampt met haar voeten op de vloer om de circulatie weer wat op gang te brengen. Dan kijkt ze zoekend het lokaal door, waar de atmosfeer bijna ondoorzichtig is vanwege de matsjorka-rook.
'Zoek je mij soms, vrouw?' vraagt een broodmagere kerel met een spierwit gezicht vol puisten. Zijn voorhoofd is even laag als bij een geestelijk gehandicapte. In zijn ogen ligt een dierlijke, woeste glans.
'Kom nou mee naar huis, Gregori,' smeekt ze hem met zachte, bevende stem.
'Kun je net denken,' snauwt Gregori, waarna hij luid slurpend zijn glas bier leeg begint te drinken. 'Laat me toch met rust, mens! Ik kan jouw aanblik of die van dat hoerenjong van jou niet verdragen!' Hij neemt een lange teug wodka en boert luid en langdurig. 'Je hebt me vanmorgen beloofd dat je vandaag niet dronken zou worden,' zegt ze klaaglijk en veegt een donkere lok van haar voorhoofd.
'Geloven jullie dat? Nu beweert die heks van een vrouw al dat ik dronken ben!' Hij hikt en grijnst stompzinnig. 'Als dat geen belediging is dan weet ik het niet meer! Misschien ben jij vergeten wie er in deze stad commissaris is! Wacht jij maar af, heks! Het is voor mij een koud kunstje om jou en je addergebroed te fiksen!' Hij vult zijn bierpul en drinkt opnieuw. Onder het drinken loopt het bier over zijn kin en zijn borst. 'Ehhh,' zucht hij, waarna hij het schuim van zijn lippen blaast. 'Kom jij me hier niet vertellen wat ik moet doen en laten, jij koe uit Kiev! In Kolyma is meer dan genoeg ruimte voor Trotskisten als jij! Ik weet wat jij denkt, jij gemene contra-revolutionaire heks!' brengt hij met dikke tong moeizaam uit. Dan waggelt hij onzeker naar haar toe, met de volle bierpul in zijn handen. Kakelend van het lachen giet hij de pul boven haar hoofd leeg en slaat haar in het gezicht. 'Het nest in kruipen met mooie officiertjes, dat kun jij, gemene slet! Geloof maar niet dat er hier ook maar één is die gelooft dat jij met dat strontkapiteintje getrouwd bent geweest! Gesneuveld in de strijd tegen de Finse fascisten, beweer je, hè? Allemaal joodse leugens. De schijtlaars schoot zichzelf dood omdat-ie bang was naar het front te moeten! Ik weet hoe de vork in de steel zit, hoor je! Ben ik soms niet de polittroek hier?'