Home>>read Krijgsraad free online

Krijgsraad(107)

By:Sven Hassel


'Zijn er nog meer mensen die denken dat mijn directoire zal afzakken?' jammert Sjenta, terwijl ze het geweer opnieuw laadt om klaar te zijn als de Duitsers komen.

'Duitsers zijn het lafste volk van de wereld,' zegt Fjedor, die zo hard met zijn vlakke hand op tafel slaat dat de flessen en glazen beginnen te dansen. 'Laffe schijtlijsters! Doodsbang om het kleine beetje leven te verliezen dat er in hun lijf steekt. Toen ik in Moermansk op de technische school zat, kwam er een van die zwijnen naar onze machines te kijken. Weggelopen uit zijn land. Had nog net kans gezien zijn huid te redden toen Hitler het zaakje overnam. Dat was nog eens een echte bastaard! Hij had zo'n grote kop dat-ie niet eens genoeg had aan één secretaresse, maar er twee met zich rond moest slepen. Nou, iedereen kon wel zien wat dat voor secretaresses waren! Een stel dure hoeren uit Moskou. Het enige waarvan ze alles hadden geleerd waren ballen en jongeheren. Die verdomde Duitser stak zijn lange neus overal zo diep in, dat een eerlijke rabotskhi, een eenvoudige arbeider, zich nooit veilig kon voelen. Nou, terwille van de goeie gang van zaken besloten we hem uit de weg te ruimen. Dus pikten we hem op zekere avond op, toen hij tegen middernacht uit het Mollnija-bordeel – Het Licht – kwam rollen, en stopten hem in een cementzak. Maar geloof het of niet, hij was al vrij voor we het ouwe deel van de haven hadden bereikt. Dus daar holde hij over straat, uit alle macht schreeuwend om hulp. Maar wie is er in Moermansk in het holst van de nacht zo gek om iemand te hulp te komen, en nog wel een Duitser ook? In ieder geval haalden we hem in, verkochten hem een oplawaai met een knuppel tegen zijn darmen en begonnen toen wat met zijn kop te voetballen, totdat-ie zich koest hield. Maar die Duitse lamzakken zijn moeilijk koest te houden, op den duur. Wij sleepten hem naar de scheepshelling van de Tsaren-werf, je weet wel, daar waar ze die barken hebben opgelegd. God, wat schopte en wriemelde hij toen we hem met zijn kop onder water hielden. Wilde maar niet rustig worden en zich als een kerel gedragen. Telkens als we dachten dat hij dood moest zijn en hem uit het water trokken, begon hij weer water te spuiten en te jammeren en om zijn verdomde leven te smeken. Een paar van ons begonnen hem voor zijn kloten te schoppen. We schopten zo hard dat ze in zijn keel moeten hebben gezeten. Hij bood ons al zijn geld aan, tot de allerlaatste kopeke, als we hem maar lieten leven. Hij zwoer dat hij in Moskou een goed woordje voor ons zou doen. Alleen daaraan kun je al zien wat voor leugenaars die Duitsers zijn. Wie doet er nou een goed woordje voor iemand die zijn uiterste best heeft gedaan om hem te vermoorden? "Ja, ik ken jou wel, Alexander Alexejevitsj!" riep hij tussen het waterspuwen door naar onze voorman.

Zie je, zelfs voor de hemelpoort merkt een Duitser nog alles op, alleen om aan de Boze in de hel te kunnen verklikken wie hem erheen heeft gestuurd. Nu weet iedere Sovjet-burger dat wat hij God en de Boze vertelt één ding is, maar wat hij aan de NKVD vertelt is een héél ander ding! Wel, het feit dat hij Alexander had herkend liet ons geen andere keus meer. Nu moesten we hem wel van kant maken. Maar die Duitsers zijn taai. We dansten op hem op en neer tot ieder botje in zijn lijf gebroken moest zijn. Toen ging hij weer onder water, terwijl hij borrelde en blies als een boskater in het voorjaar. Maar uiteindelijk kwam Magere Hein hem dan toch halen, ook al had-ie behoorlijk strijd geleverd.'

'Die duivels zijn een pest!' schreeuwt Pjotr, de grendel van zijn burgerwachtgeweer beetpakkend. 'Als ze hier komen zullen we korte metten met ze maken. Dan zal dit dingetje hier een beetje knallen en – huptwee, alweer een Duitser minder op de wereld!'

'Ik wil er een paar levend te pakken hebben,' brult Tsjolinda, de vrouw van de melkboer. 'Ik zal ze aan de zolderingbalken ophangen en ze castreren. Dan konden wij erbij zitten genieten van hun gebrul, zoals de Tartaren vroeger plachten te doen als ze een knaap tussen de benen van hun wijf betrapten.'

'In december '39 kregen wij een paar Finse fascisten bij de kladden,' zegt Sofija gelukzalig. 'We hingen ze aan hun enkels op en sloegen ze tussen hun benen tot we er van uitputting bij neervielen. Het waren een paar officieren met groene biezen langs hun broekspijpen en hakenkruisen in hun gemene ogen. Toen we klaar met ze waren, waren hun grijze broeken rood. Voor ze stierven speet het hun wel duizend keer dat ze ooit de Sovjet-Unie hadden aangevallen en het licht uit de ogen van kleine kindertjes hadden geblazen!'

'Zo mag ik het horen,' buldert Wassia, haar echtgenoot, fanatiek. 'Toen ik in het strafkamp Levtenov werkte kenden we zoveel manieren om de vijanden van het volk af te maken dat wij cipiers er zelf van in de war raakten. Maar als het fascisten waren stroopten we ze levend, alsof het dooie rendieren waren. Onze kampcommandant, een hellehond uit Tsjita, verzamelde handschoenen.