‘Zo niet dan hebben we ook nog een paar zakken vocht voor het infuus.’
‘Zie je wel. Jij bent echt de beste persoon om hier in deze puinhoop bij me te hebben.’
‘Je had het in je eentje vast ook wel gered,’ mompelde ze ontroerd en geërgerd. Tegelijkertijd verzette ze zich tegen de neiging zich in zijn armen te werpen en zich aan hem vast te klampen.
‘Geef je toe dat ik geen ergerlijke nietsnut ben? Ik voel me zeer vereerd.’
Ze keek hem aan. Een gevoel van wantrouwen bekroop haar. Deed hij dit soms expres? Elke keer als ze de hoop begon te verliezen, plaagde of ergerde hij haar, zodat ze haar angst vergat en zich weer tegen hem verzette.
Hoe dan ook, het werkte wel. Ze nam de uitdaging gretig aan. ‘Wat je precies bent, staat nog te bezien. Je zou nog steeds de weg kwijt kunnen raken. Dan eindigen we alsnog als fossielen.’
Hij lachte, een diep geluid dat haar des te dieper raakte omdat hij tegelijk kreunde van de pijn. ‘Ik verdwaal nooit. Uit principe niet.’
Nee. Vast niet. Daar durfde ze haar leven om te verwedden. Wat ze inderdaad ging doen.
Had ze een andere keus? Geen enkele.
Waar maakte ze zich eigenlijk druk om? Hij had het tot hier gered, tegen alle verwachtingen in. Als iemand hen hier doorheen kon slepen, was hij het wel.
Maar wat als het niet zou lukken…
Opeens pakte hij haar hand en trok haar met een ruk tegen zich aan.
Deze keer kwam ze hem meer dan halverwege tegemoet. Precies zoals hij voorspeld had.
En of het nu overlevingsinstinct was, of magie, dwang of wat dan ook, ze had het nodig. Hij had het nodig. Ze stond het toe.
Ze werd week vanbinnen toen ze zijn tong diep in haar mond voelde.
Zinnelijk en wanhopig, gekmakend lekker. Ze gaf zich over aan zijn wil, aan zijn onweerstaanbare uitnodiging.
63
Toen trok hij zich terug. Hij hield haar gezicht tussen zijn handen. ‘Ik zei dat je veilig was bij mij, Talia, in alle opzichten. Ik zal je beschermen en ik zal je in veiligheid brengen. Dat beloof ik je. Zeg dat je me gelooft.’
Dat deed ze. En ze zei het hem. ‘Ik geloof je.’
64
Hoofdstuk 7
Talia vroeg zich voor de zoveelste keer sinds de kidnapping af of wat er gebeurd was wel echt kon zijn.
Eén ding wist ze zeker. Harres was echt.
Ze liep achter hem aan door een overweldigend kaal landschap dat haar het gevoel gaf dat ze zelf een zandkorrel was. Onder haar voeten leek het zand te bewegen als een stroperige vloeistof.
Ze waren zes uur eerder op weg gegaan, nadat Harres met het kompas in de hand uitgebreid de sterren had bestudeerd. Hij had haar uitgelegd hoe hij aan de hand daarvan hun weg uitgestippelde, omdat hij vond dat zij alles moest weten wat hij wist. Hoewel ze zich niet kon voorstellen dat hij diverse oriëntatiepunten zag in een landschap dat overal hetzelfde was, was hij er toch in geslaagd haar een idee te geven van hun route.
Ze waren net aan hun derde etappe van twee uur begonnen. Hij liep nog steeds voorop, schijnbaar moeiteloos, met de gigantische rugzak op zijn rug en de zware slee achter zich aan. Zij liep heel wat minder gemakkelijk, hoewel ze een fractie van zijn lading droeg. Gelukkig had hij gezorgd dat ze op stevig zand liepen, zodat het niet al te zwaar was.
In het begin. Als ze nog meer te dragen had gehad, was ze waarschijnlijk nauwelijks vooruitgekomen.
Toch bleef ze aanbieden om iets van hem over te nemen. Als antwoord ging hij sneller lopen. Meteen werd de afstand tussen hen groter, al deed ze nog zo haar best hem bij te houden. Dat had ook iets ridderlijks, het was alsof hij zeker wilde zijn dat hij als eerste met eventuele gevaren geconfronteerd werd.
Het was al uren geleden dat de zonsopgang de sterren en de inktzwarte hemel had weggevaagd. De toenemende hitte maakte elke stap zwaarder dan de vorige, maar nu het licht was, had ze ook meer afleiding, waardoor ze haar toenemende vermoeidheid even kon vergeten.
Hij had de ene laag kleding na de andere uitgetrokken en droeg nu alleen het verband dat ze een uur eerder had verwisseld, een strakke 65
zwarte broek en zijn zwartleren laarzen. Nu hij voor haar liep, kon ze hem eindelijk eens goed bekijken.
En ze zag dat hij perfect was.
Of eigenlijk meer dan perfect. Niet alleen kon ze geen foutjes ontdekken, hoe langer ze hem bekeek, hoe meer details ze ontdekte om te bewonderen.
Zijn gebronsde huid stak als glanzend satijn af tegen zijn zwarte broek.
Hij was perfect geproportioneerd. Ze had nooit gedacht dat zo’n grote, gespierde man zich zo soepel en bijna gracieus kon bewegen. En dat, terwijl hij gebukt ging onder zijn rugzak en het tuig van de slee in zijn schouders sneed. En dat was alleen nog maar zijn lichaam.
Zijn gezicht was van een bijna goddelijke schoonheid. In het donker had ze alleen op zijn ogen gelet, maar nu ze zijn gezicht steeds weer uit een andere hoek kon zien, viel haar elke keer dat hij zijn hoofd bewoog weer iets een prachtig detail op. Ze wist niet wat ze mooier vond: zijn brede voorhoofd, de strakke kaken, zijn rechte neus of zijn gevoelige mond. Bovendien was er nog veel meer te bewonderen: zijn wenkbrauwen, zijn wimpers, zijn hals, zelfs zijn oren.