waarom. Jij wilde wat zij wilden. En ik geef jou hetzelfde antwoord als ik hen heb gegeven: spring maar van een van die hoogste-wolkenkrabbers-ter-wereld in je hoofdstad.’
‘Trek je altijd zo je conclusies, Talia? Je pakt een symptoom en zoekt er de eerste de beste passende diagnose bij?’
Het liefst had ze hem weer een dreun verkocht. Wat hij zei was logisch, zoals alles wat hij zei. Waarmee kon ze hem verleiden om zijn eerste fout te begaan? ‘O, ga dit alsjeblieft niet met mijn beroep vergelijken.
Je weet niets van me.’
‘Meer dan je denkt. Misschien geen feiten, maar ik heb gezien hoe je bent in de gevaarlijkste omstandigheden. Je bent dapper, brutaal, sterk en fel. Je bent gepassioneerd over wat je doet en waar je in gelooft, vooral je gevoel voor rechtvaardigheid. Wees nu ook rechtvaardig tegenover mij. Geef me een kans mijn familie te verdedigen.
Alsjeblieft, Talia, vertel me wat het is.’
Bij elk woord van hem was ze meer geneigd hem alles te vertellen.
Geërgerd zei ze: ‘Noem me niet zo. Noem me T.J., dat doet iedereen.’
Deze keer glimlachte hij. ‘Er is iets mis met iedereen die je kent, als ze zo’n mooie vrouw met een seksloze, karakterloze naam als T.J. kunnen aanspreken. Ik noem je alleen Talia. Of nadda jannati. Ik kan niet anders. Wen er maar aan.’
Ze kreunde van ergernis. ‘Alsjeblieft, hou op met die charmante praatjes. Die werken bij mij toch niet. Ik word er alleen zo misselijk van dat ik bijna liever zou zien dat je je vuisten gebruikt zoals mijn ontvoerders.’
Zijn gezichtsuitdrukking veranderde van plagend naar onheilspellend, alsof ze een knop had geraakt. Met schorre stem zei hij: ‘Hebben ze je geslagen?’
Instinctief wreef ze over haar buik. De pijn was een beetje op de achtergrond geraakt door alle gebeurtenissen. ‘Hm, een paar van die rotzakken. Gewoon voor de lol. Ik denk dat ze bevel hadden me niet echt te verwonden, maar ze konden de verleiding een kleinere man te pesten niet weerstaan. Volgens een van hen was het de plicht van een Zohaydiaan om dat te doen bij elke vreemdeling die zich bemoeide met het koninkrijk.’
38
Hij knarste met zijn tanden. ‘Had ik maar iets anders gebruikt dan verdovende pijlen om ze buiten westen te krijgen. Iets wat permanente schade had veroorzaakt.’
Ze snoof spottend. ‘Doe nou niet net alsof het je iets kan schelen.’
‘Ik doe niet net alsof. Het had me ook iets kunnen schelen als je een man was geweest. Zelfs als je een spion was geweest, zoals ik dacht.
Niets is zo verachtelijk of een afstraffing waard als het mishandelen van iemand die zich niet kan verweren. Onder welk voorwendsel ook.
Die mannen zijn geen patriotten zoals ze beweerden. Het zijn gemene, laffe schooiers die het niet kunnen laten hun gebreken te wreken op mensen die zich niet kunnen verweren.’
‘Alsof jij de verdediger van de zwakken en de voorvechter van de onderdrukten bent.’
Hij knikte ernstig en zei toen, alsof hij een plechtige eed aflegde: ‘Dat ben ik.’
Ze kon zich niet langer inhouden en flapte alles eruit. ‘Heb je soms mijn broer verdedigd? Stond je soms achter hem tegen de bullebakken in jouw familie die misbruik hebben gemaakt van hun macht en hem in de gevangenis hebben gegooid?’
39
Hoofdstuk 4
Harres had gedacht dat hij nergens meer van zou opkijken. Hij had zich erbij neergelegd dat hij waar het Talia Jasmine Burke betrof, alles kon verwachten.
Dit overtrof echter alles. En hij had geen idee hoe hij hierop moest reageren.
Hij keek haar strak aan en zag in haar ogen niet alleen woede, maar ook ongerustheid. Dat de intense emotie die haar blik weerspiegelde te maken had met een dierbare, paste bij wat hij van haar wist.
Haar broer.
Dat was het dus. Daarom was ze hier.
Hij wist dat ze hem dat beslist niet had willen vertellen, dat ze zichzelf haatte en woedend was omdat ze het wel had gedaan, maar het was eruit.
Althans, de eerste aanwijzing. Hij besefte dat ze het over dezelfde T.J.
Burke had die hij had nagetrokken. Er kon geen andere zijn die ook in de gevangenis zat.
Toch begreep hij nog steeds niet waarom ze zei dat zijn familie erbij betrokken was, en het was wel duidelijk dat het een hele strijd zou worden om nog meer uit haar los te peuteren.
Hij zag dat haar hele lichaam trilde en dat haar ogen verdacht begonnen te glanzen. Hij snakte ernaar haar te kalmeren, maar voor haar was hij nu de vijand. Ze zou zich niet door hem laten troosten zolang ze hem, al was het dan indirect, het lijden van haar broer verweet.
Zich met moeite beheersend zei hij: ‘Nu je me dit hebt verteld kun je me net zo goed ook de rest vertellen.’
Ze keek hem opstandig aan. ‘Waarom? Zodat je me kunt zeggen dat ik het weer bij het verkeerde eind heb? Dat heb je al een paar keer beweerd, dat weet ik nu wel.’