Een warm gevoel stroomde door hem heen. Hij had gelijk gehad. Ze voelde precies hetzelfde als hij.
Zelfs terwijl hij haar wilde verslinden, kon hij het niet laten haar te plagen. ‘Dat is een leugentje om bestwil. Je was daar in je cel zo bang voor me dat je me bijna invalide hebt geslagen.’
‘Dat was voor ik je gezicht zag en je stem hoorde. Je was een duistere gestalte die me kwam opeisen.’
‘Je hebt gelijk dat ik je kwam opeisen.’ Hij legde zijn hand om haar middel en trok haar naar zich toe. ‘Vertel eens waar je geleerd hebt zo te opereren.’
‘Tijdens mijn studie geneeskunde, waar anders?’
‘Bedoel je dat je arts bent?’
‘Een logisch gevolg van een studie geneeskunde, toch?’
‘Ik had je dus in alles verkeerd ingeschat, van je beroep tot je sekse.
Blijf je me verrassen?’
Haar nu kleurloze lippen trilden. ‘Waarom niet?’
De behoefte zich van haar lippen meester te maken en de kleur en warmte er weer in te kussen golfde door hem heen. Bijna was hij tot actie overgegaan.
‘Geen enkele reden, ya shafeyati.’
‘Wat betekent dat?’
‘Mijn heler.’
‘Hoe zeg je mijn redder in het Arabisch?’
‘Monqethi.’
27
Ze zei het hem na, en haar stem die hem zelfs toen ze een mannenstem had nagedaan had opgewonden, werd nu een vocale liefkozing die tot in elke vezel van zijn lichaam doordrong.
Ze maakte het nog erger. ‘En hoe zeg je mijn held?’
Met dichtgesnoerde keel fluisterde hij: ‘Buttuli.’
Toen ze het woord begon te herhalen kon hij zich niet meer inhouden.
Hij trok hij haar in zijn armen en drukte zijn mond op haar lippen.
Haar adem stokte en ze opende haar mond. Hij wilde in haar opgaan, haar in hem laten opgaan, haar iets laten voelen van het wilde verlangen dat ze in hem ontketende. Zijn lippen eisten haar lippen op alsof hij haar wilde brandmerken, zijn tong gleed diep in haar mond, ontlokte haar een zoet gekreun. Ze verzette zich niet, maar overviel hem met haar overgave.
‘Talia… nadda jannati… Mijn hemelse dauw…’
‘Niet eerlijk,’ protesteerde ze. ‘Ik ken je naam niet eens, laat staan wat hij betekent.’
Hij zoog op haar volle onderlip tot ze met een kreetje haar mond verder opendeed.
‘Harres… Harres Aal Shalaan.’ Hij begon te vertalen, maar hij had alleen nog maar ‘hoeder’ gezegd, toen ze hem geschrokken wegduwde.
Hij keek haar aan, zijn hele lichaam verzette zich, verteerd door de behoefte haar tegen zich aan te drukken, haar lippen onder de zijne, haar warmte tegen zijn opeens verkilde lichaam te voelen.
Ze keek hem met grote ogen aan. ‘Je bent een Aal Shalaan?’
Harres knikte, vol spijt dat hij het haar had verteld.
Nu was het afgelopen met het spontane verlangen dat zo plotseling tussen hen was ontstaan. Geen enkele vrouw had ooit iets anders in hem gezien dan een combinatie van status, macht en geld. Hij was nooit alleen maar een man. Dat zou met haar niet anders zijn.
Hij zuchtte, wachtend op de berekenende blik die in haar ogen zou verschijnen en een eind zou maken aan haar spontane reacties. Hij had zich vaak geërgerd aan het vertoon rond zijn status en positie. Nu vervloekte hij het hartgrondig.
28
Maar ze verraste hem opnieuw. Ze keek hem vol afkeer en vijandigheid aan, alsof hij voor haar ogen in een afzichtelijk monster was veranderd.
Met een vertrokken mond snauwde ze: ‘Dus jij hoort bij die bende adellijke misdadigers.’
29
Hoofdstuk 3
Even keek Harres de vrouw die hem en zijn familie net voor criminelen had uitgescholden verbluft aan. Maar toen wierp hij zijn hoofd in de nek en begon hartelijk te lachen.
Nu de plaatselijke verdoving uitgewerkt begon te raken protesteerde zijn wond op de heftige beweging met een scherpe pijnscheut. De blik vol afschuw waarmee Talia hem nog steeds aankeek, toonde geen greintje medelijden. Zijn lachbui leek haar alleen maar bozer te maken.
Hij kon er echt niets aan doen. Op geen enkele manier kon hij zijn opluchting verbergen omdat ze, in plaats van hem te vleien, op het punt stond hem weer een dreun te verkopen.
Inderdaad deed ze dat. Op zijn goede arm, hard genoeg om hem enigszins tot bezinning te brengen, om te voorkomen dat zijn hechtingen door zijn lachbui los zouden springen.
‘Lach me niet uit, irritante stommeling!’
Alsof de wind op haar woede reageerde, wakkerde die plotseling aan en het wrak schudde heen en weer.
Talia merkte er zo te zien niets van. Met fonkelende blauwe ogen keek ze hem aan, zich schrap zettend voor zijn tegenaanval.
Hij vond het prachtig.
Sussend stak hij een hand op. Het was verdraaid moeilijk om kalm te blijven, moeilijker dan alles wat hij die avond had gedaan. Net zo moeilijk als haar niet weer tegen zich aan trekken. Deze vrouw ondermijnde zijn gevoel voor fatsoen, maar streelde en prikkelde al zijn andere gevoelens.