Een paar oppers kwamen ons tegemoet, en ik zette me al schrap voor hun gealarmeerde uitroep. Ze knikten ons toe en liepen verder. Riley had gelijk. Ik ontspande me een beetje en begon om me heen te kijken. Er was niet zoveel te zien. Deuren en witte metalen wanden, net als in de onderste niveaus. Het enige verschil was het smalle strookje grijze vloerbedekking.
Toen de oppers buiten gehoorsafstand waren, zei Riley: ‘Jij bént Ella.’
‘O, ja?’
Hij keek me aan, zo van ‘doe niet zo dom’. ‘Hoe moet ik anders verklaren dat ik zoveel tijd doorbreng in onze opslagruimte? Mijn vader wil graag weten wat ik doe in mijn vrije tijd, dus vertel ik hem dat ik een leerling opleid. Dat hij zo onverwacht binnenkwam, is eigenlijk een bonus. Nu heeft hij Ella ontmoet en weet hij dat ze echt bestaat. Dat zou hem een tijdje tevreden moeten houden. Hoewel…’
‘Wat?’
‘Nu gaat hij misschien lopen zeuren dat ik je vaker mee moet brengen.’
Ik snapte er niets van, en vroeg waarom.
Riley vertraagde zijn pas en staarde me aan. ‘Je weet echt helemaal niets van families, hè?’
‘Ik ben een sloof, weet je nog? Wij hebben zorgeenheden, geen families.’ Ik dacht dat ik er goed in was geslaagd de bitterheid niet in mijn stem te laten doorklinken, maar hij fronste toch zijn wenkbrauwen.
‘Nou kijk, ouders willen dat hun kinderen als ze groot zijn, belangrijke posities verwerven en een partner vinden. Volgens hen is dat de sleutel tot geluk. Mijn vader, die precies zo is, wil dat ik een partner vind. Daarom stond hij zo te grijnzen. Hij hoopt dat ik iemand heb gevonden.’
Ik dacht even na over zijn uitleg. In de onderste niveaus wachtten de sloven tot ze uit de zorgeenheid waren voor ze stelletjes vormden. Je legde het niet aan met een van je maatjes uit de zorgeenheid. Dat werd afgekeurd.
‘Heb je dan niet al iemand? Een andere opper?’ vroeg ik.
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
Hij bleef staan en bestudeerde mijn gezicht. Ik probeerde mijn oprechte belangstelling te tonen. Hij had gelijk gehad dat ik niet erg geïnteresseerd was en allerlei vooroordelen had over het leven van de oppers. Nu wilde ik graag meer te weten komen.
‘Ik heb de juiste vrouw nog niet ontmoet. Ik denk dat ik wacht op iemand die me… verrast.’ Hij liep weer verder.
‘Hoe dan?’
‘Nou ja, zoals dat meestal gaat, denk ik. Iemand die plotseling uit de lucht komt vallen en mijn leven totaal op zijn kop zet. Je weet wel, gewoon heel saai.’
Hij versnelde zijn pas, zodat ik zijn gezicht niet kon zien, maar ik had de indruk dat hij me in de maling nam.
‘En jij?’ vroeg hij, op iets te nonchalante toon. ‘Is er een verrassend persoon in jouw leven?’
Domotor was zomaar in mijn leven opgedoken en had de boel op zijn kop gezet, maar ik had niet de indruk dat Riley op hem doelde.
‘Nee,’ zei ik.
‘Waarom niet?’
Ik snoof geërgerd.
‘Je moet antwoord geven,’ zei hij. ‘Ik heb jou ook geantwoord, eerlijk is eerlijk.’
Ik slikte een sarcastische opmerking over eerlijkheid in en zuchtte. ‘Zou jij als sloof een kind op de wereld willen zetten? Nog een persoon willen toevoegen aan die toch al overvolle ruimte? Een kind dat onbemind en zonder aandacht zal opgroeien, als een van de velen? Ik in elk geval niet.’
Hij zweeg even. ‘Je hoeft geen kind te krijgen.’
‘Maar als je intiem wordt met iemand is het meestal een kwestie van tijd.’
Hij hield zijn pas weer in en keek me aan alsof hij me niet begreep. Een eindje verderop was een kruising van twee gangen waar een aantal oppers in groepjes met elkaar stond te praten. Een troep Opper Cops kwam in zicht en liep onze kant op. Zonder erbij na te denken deinsde ik achteruit.
Riley greep mijn hand en trok me naast zich. ‘Zelfvertrouwen,’ fluisterde hij. ‘Je hoort hier.’ Bemoedigend kneep hij in mijn hand.
Makkelijker gezegd dan gedaan. Vooral omdat luitenant Arno zich onder de Opper Cops bevond. Ik staarde naar de vloer, maar besefte toen dat dat slovengedrag was. Oppers keken elkaar aan en knikten dan als begroeting. Met moeite beantwoordde ik Arno’s vage knikje en liep verder door de gang alsof mijn hart niet probeerde uit mijn borstkas te springen.
Riley bleef mijn hand vasthouden terwijl hij linksaf ging bij de kruising en zijn pas versnelde. Toen ging hij nog een keer linksaf, een smallere, doodlopende gang zonder deuren in. Hij liep recht op het einde af.
Ik speurde het plafond af, op zoek naar ventilatieroosters. ‘Waar gaan we heen, Riley?’
‘Vertrouw me nou maar.’
Ik moest nu bijna rennen om hem bij te houden. Toen we bij het einde van de gang kwamen, liet hij mijn hand los, stapte opzij en verdween.