Ik bracht een vangnet aan in een van de kokers. Blokkades in de kokers waren zeldzaam, maar het kwam wel voor. Hopelijk kon ik zo een uniform opvangen in Logans maat.
Mijn volgende probleem was moeilijker op te lossen. Terwijl ik omhoogklom naar Rileys kamer op niveau vier zette ik mijn mogelijkheden om een computer te vinden op een rijtje. Ik kon een van de suites van de oppers bespioneren. Als ik wist wanneer ze kwamen en gingen, kon ik vaststellen wanneer de suite leeg zou zijn. Maar hoelang zou dat duren? En aangezien ik zelf ook steeds diensten had, zou ik het plaatje niet compleet krijgen.
Door het rooster in Rileys kamer scheen blauw licht. Toen ik zeker wist dat er niemand was, liet ik mezelf op de bank zakken. Het daglicht ging automatisch aan en ik sprong verrast overeind – dat was nooit eerder gebeurd.
Al snel had ik de kleine bewegingsmelder gevonden. De sensor was op de bank gericht, en met een simpel apparaatje aan de lichtschakelaar verbonden. Voor de rest leek alles hetzelfde. De ladder leunde nu tegen een zijmuur, en het meubilair stond nog op zijn plek. Een paar minuten verstreken zonder dat er iets gebeurde. Ik keek onder de bank. Zippy stond rustig op zijn schuilplekje.
Ik ontspande me enigszins en keek om me heen. Riley had wat verbeteringen aangebracht, zag ik. Ik maakte een rondje door de kamer en bestudeerde zijn bezittingen. Een kapot toetsenbord waar een kluwen draden onderuit stak, een afgekloven viltstift, een notitiebord met een technisch diagram erop van elektrische circuits en een speelgoedschaap. Het was niet gemaakt van de huid van echte schapen, maar de wol was wel authentiek zacht en pluizig, en de rest was van stof. Een kinderspeeltje. Het ding was zo versleten dat ik wist dat de eigenaar er dol op was geweest.
Ik pakte het schaapje op en aaide over de wol. In de zorgeenheid was maar weinig speelgoed, en dat moesten de kinderen delen. De meeste tijd waren we bezig geweest met de training voor ons latere werk. We hadden schoonmaaktrollen in plaats van poppen, en motoren die we uit elkaar moesten halen en repareren. De Zorgmoeders evalueerden ons en besloten dan welk werk we gingen doen, gebaseerd op onze vaardigheden.
Met een glimlach herinnerde ik me hoe Cog een wedstrijdje deed met Jacy, wie het eerst een motor weer in elkaar had gezet. Cog vond het heerlijk om zijn handen vuil te maken, en hij zou dat onderhoudswerk waarschijnlijk toch wel hebben gekregen, ook als hij niet zo groot was geweest. Mijn neiging om het buizenstelsel te verkennen maakte het makkelijk voor de Zorgmoeder om me ergens te plaatsen. Ik had het geduld niet om een Zorgmoeder te zijn of een plantenverzorger in Hydrocultuur.
De meeste uren hadden we achter de computer doorgebracht. Educatieve verhalen, wiskunde, de gewoonten en verwachtingen van onze maatschappij en een basiskennis van de machinerie en hoe onze wereld werkte, daar had het om gedraaid bij onze training. Volgens Riley was alles wat we geleerd hadden propaganda van de Opper Cops. Ik vroeg me af hoeveel er eigenlijk van klopte.
Achter me hoorde ik een klik. Ik draaide me met een ruk om en reikte naar mijn riem. Riley glipte de kamer in en sloot de deur weer, zonder geluid te maken. Hij droeg zijn headset en zijn werkuniform.
Toen hij zag dat ik klaarstond om me te verdedigen, trok hij een wenkbrauw op. ‘Ik zie dat je Schaapje hebt gevonden?’
‘Schaapje?’ Ik legde het beestje terug. ‘Dat is geen erg originele naam.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik was driehonderd weken oud toen ik hem en zijn moeder cadeau kreeg.’
‘En hoe heet zij?’
Riley grijnsde. ‘Mama Schaap.’
Ik lachte.
‘Dus je kunt wel lachen,’ zei hij. ‘Ik begon me al zorgen te maken.’
Ik werd meteen weer serieus en keek hem aandachtig aan. ‘Waarover dan?’
‘Dat je geen vreugde in je hart had.’
Wat een vreemde opmerking. ‘Wat bedoel je?’
‘Ik breng mezelf behoorlijk in gevaar door jou te helpen, en het is goed om te weten dat je… dat je niet… dat je toch…’ Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht en liet ze toen weer vallen in een gebaar van overgave. ‘Als jij in de buurt bent, zeg ik altijd de verkeerde dingen. Luister, kunnen we opnieuw beginnen?’
‘Opnieuw?’
‘Ja. Opnieuw. Met een schone lei.’
‘Maar dan moet ik weer een hekel aan je hebben en je niet vertrouwen,’ zei ik.
‘O, doe dat maar niet.’ Hij zweeg even en beet op zijn onderlip. ‘Betekent dat dat je me nu wel mag en me vertrouwt?’
‘Ik heb geen hekel aan je.’
‘Vertrouw je me?’
‘Daar wordt nog over nagedacht.’
‘Je geeft me dus helemaal niets. Dat weet je, hè?’
Ik onderdrukte een grijns, maar kon mijn gezicht niet helemaal in de plooi houden. ‘Ja.’