‘Commandant Karla Trava heeft mijn bitje,’ zei Gebroken Man.
Ik staarde hem aan. Meende hij dat nou? ‘Wil je soms dat ik het terugvraag?’
‘Denk na, Trella. Ze weet niet van die disks. Dat mijn bitje is verwijderd is standaardprocedure. Ze heeft het vast naar het computercentrum gestuurd om te laten checken waar ik naar had gekeken in het systeem. Zij sturen het dan weer terug, met hun verslag.’ Zijn ogen lichtten op toen hij een ingeving kreeg. ‘Dat verslag! Ik had het kunnen weten. Een paar van de bestanden die ik had bekeken hebben Karla kennelijk wantrouwig gemaakt, en daarom heeft ze die valstrik gezet in mijn kamer. Had ik maar over jou gehoord voordat ze dat deed.’
Zijn opmerking herinnerde me eraan hoe ik hierbij betrokken was geraakt. Cog had geweten dat ik zo’n uitdaging niet zou kunnen weerstaan. ‘Als Cog jou niet over mij had verteld, zouden we hier nu niet zitten.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Jouw reputatie als Koningin van de Buizen fascineerde me al eerder.’
‘Ja, maar Cog was de enige die wist waartoe ik werkelijk in staat ben. En hij is te goed van vertrouwen, hij tuint overal in en wil veel te graag meedoen.’
‘Het tegenovergestelde van jou, dus?’
‘Natuurlijk. Ik ben niet degene wier hoop telkens weer de grond in wordt geboord als er een nieuwe profeet opduikt.’
‘En toch zit je nu hier.’
Inderdaad. Zwaar in de puree, zonder oplossing in zicht. ‘Een moment van zwakte, en een uitstekende les over wat ik vooral níét meer moet doen in de toekomst. Als ik tenminste nog een toekomst héb.’
‘Nu ik heb rondgekeken op de onderste niveaus vraag ik me wel af of je werkelijk de rest van je leven zo wilt doorbrengen,’ zei hij.
Het standaardantwoord van de sloof was de schouders ophalen en zeggen dat er niets aan te doen was. Of anders dat geleuter van de Opper Cops napraten, over een beter leven na dit leven. Maar ik had nu de kans om daadwerkelijk vast te stellen of de Poort en Buiten bestonden.
Tenminste, als ik mijn leven op het spel wilde zetten. Maar was dit leven genoeg voor me? Kon ik deze hele zaak nu laten rusten, zonder het geprobeerd te hebben?
Gebroken Man las het antwoord in mijn ogen. ‘Karla’s kantoor is op niveau vier, Sector –’
‘A. Ik weet het. Het is de enige sector die ik mijd.’ Het laatste wat ik nu kon gebruiken, was betrapt worden door een Opper Cop in een ventilatieschacht boven hun kantoren en cellencomplex. Ik hield van een uitdaging, maar ik was niet helemaal geschift. En ik begaf me alleen in de Tussenruimte boven niveau vier om naar mijn kistje te gaan.
Als ik nu een poging zou doen om zijn bitje te stelen van de hoofdcommandant zou ik definitief de grens overgaan tussen rationeel gedrag en totale waanzin. ‘Weet je wel hoe zwaar dat kantoor beveiligd is?’
‘De deur zit altijd op slot, maar ik neem aan dat je ook niet van plan bent die te gebruiken.’ Hij glimlachte. ‘Waarschijnlijk zitten er de gebruikelijke bewegingsmelders.’
Commandant Karla wist dat iemand via de buizen was gekomen om de disks op te halen. Zou ze de schachten boven haar kantoor ook uitgerust hebben met sensoren? Gebroken Man zei dat ze slim was, dus ik ging er wel van uit. Maar wist ze ook van het bestaan van de Tussenruimte boven het buizenstelsel? Ik zou een eerste verkenningstocht naar haar kantoor moeten ondernemen. En die zou ik heel nauwkeurig moeten plannen.
‘En hoe moet ik weten welk bitje van jou is?’ vroeg ik.
‘Onderop staat een identificatienummer gegraveerd.’ Gebroken Man dreunde het nummer op, en ik leerde het uit mijn hoofd.
‘Ik moet nog eten voor mijn volgende dienst begint. Hopelijk kan ik een manier bedenken om de beveiliging van de hoofdcommandant te omzeilen.’
Allerlei scenario’s speelden door mijn hoofd terwijl ik terugging naar de hoofdgang op niveau twee. Maar tegen de tijd dat ik mee schuifelde in de rij voor het eten en vervolgens een plekje zocht, had zich nog geen briljant idee aangediend. En ook het naar binnen werken van de prut van de dag leidde niet tot een geniale ingeving.
Ik zou alleen Karla’s kantoor binnen kunnen dringen als ik de bedrading vond voor de bewegingssensoren en ze kon uitschakelen zonder ze in werking te stellen. Dat zou tijdrovend en gevaarlijk zijn. De kans dat ik een van de sensoren oversloeg was groot.
Het lawaai in de eetzaal zwol aan tot een onaangenaam niveau. Ik pakte mijn dienblad, van plan om weg te gaan, maar er bleken twee sloven vlak achter me te staan. Een jongeman en een vrouw. Ze hadden dezelfde neus – klein en elegant, perfect van vorm. Dat, gecombineerd met hun identieke ovale gezichten en lichte, groenbruine ogen, vertelde me dat ze familie waren. Ze droegen de grauwgrijze vormeloze overalls van de sloven die in de recyclingcentrale werkten.