Zijn maat lachte. ‘Denk je eens in,’ zei hij, ‘over nog een week of zevenduizend is iedereen in deze ruimte dood en zit hier een hele nieuwe generatie gedwongen te luisteren naar al die flauwekul.’
Ze grinnikten allebei, terwijl de oude sloof hen met toegeknepen ogen aankeek. Voor de sloven was die miljoenste week opgeblazen tot mythische proporties. Sommigen zeiden dat in die week onze brandstof en zuurstof op zouden raken en dat we allemaal zouden sterven. Anderen beweerden dat we dan allemaal naar Buiten zouden gaan. Maar als je bedacht dat de gemiddelde burger zestig à zeventig centiweken bleef leven en er dus nog zo’n honderdtweeëntwintig generaties sloven zouden volgen tot de miljoenste week, kon je je er niet echt druk om maken.
De oude man tikte met zijn gekromde vinger de man aan die hem het zwijgen had opgelegd. ‘Lach maar. Maar de miljoenste week is niet het einde. Dat is het begin.’
‘…Gebroken Man.’ De stem van Karla Trava drong ineens door het geroezemoes heen. Meteen was mijn aandacht weer bij haar.
‘We hebben nog steeds informatie nodig. Je wordt beloond voor tips die ons helpen hem op te sporen.’ Ze pauzeerde even. ‘Maar lieg niet tegen me.’ Haar toon werd hard en koud. Ze maakte een gebaar. Twee Opper Cops sleurden een sloof naar voren. Karla rukte de arme man aan zijn kraag op het tafelblad. Hij wankelde op zijn benen, en zijn gezicht was een verwrongen masker van angst. Zijn handen trilden. Er viel een gespannen stilte in de eetzaal.
Karla klopte even op haar wapenriem, alsof ze de verschillende opties overwoog. Het volgende moment had ze met een razendsnelle beweging haar zapper in haar hand. Ze drukte de loop tegen de borstkas van de sloof.
‘Dit,’ zei ze, ‘is wat ik met leugenaars doe.’ Het geknetter klonk steeds luider, terwijl de man begon te stuiptrekken.
Toen de hoofdcommandant het wapen weghaalde, viel de man met een doffe dreun op de vloer.
Hoofdstuk 6
Het geluid van de sloof die op de grond viel, schroeide na in mijn ziel, zoals de zapper de borstkas van de man had verschroeid. Ik zat te beven op mijn stoel. Het zweet brak me uit, en ik kreeg bijna geen adem. Ik had weinig fantasie nodig om mezelf voor te stellen op een armlengte afstand van hoofdcommandant Karla met een zapper tegen mijn borst gedrukt.
Ze stapte van de tafel en liet de gebruikelijke hulpofficier de wekelijkse mededelingen oplezen. De hulpofficier struikelde over zijn woorden, waarschijnlijk van slag door de onnatuurlijke stilte in de eetzaal.
Langzaamaan kwamen er gefluisterde conversaties op gang, en de stem van de hulpofficier werd rustiger. Mijn plan om voedsel te verzamelen tijdens deze bijeenkomst werd nog gevaarlijker dan het al was geweest. Karla Trava had de inzet flink verhoogd.
Maar ik kon Gebroken Man ook niet laten verhongeren. Ik had nog maar weinig tijd. Ik deed alsof ik een hoestbui kreeg. De sloven die om me heen aan tafel zaten, keken me geërgerd aan. Ik bleef nog even sputteren en kuchen, stond toen op en liep naar de keukendeur, in de hoop dat het voor de mensen die naar me keken leek alsof ik wat water wilde drinken.
Zodra de deur achter me dicht was, rende ik naar de ijskasten. Ik griste kaas, schapenmelk en bakken met groentestoofpot van de schappen en zette alles neer op het roestvrijstalen aanrecht. Ik deed de ijskast dicht, sprintte naar de vriezer en gooide nog een paar stukken bevroren lamsvlees bij mijn buit. Voortgedreven door paniek sprong ik op het aanrecht naast het voedsel. Precies boven mijn hoofd was een ventilatierooster. Ik maakte het open en schoof mijn voorraden in de luchtschacht. Ik lette goed op dat ik de luchtstroom niet blokkeerde en schoof en duwde tot ik stond te hijgen van de inspanning.
Toen ik klaar was, plaatste ik het rooster terug, sprong van het aanrecht en vulde een glas met water. Ik glipte de eetzaal weer in en verhulde mijn gehijg door slokjes water te nemen terwijl ik weer op mijn plaats ging zitten. De andere sloven keurden me geen blik waardig, en ik hoopte dat niemand iets vermoedde.
Toen het signaal klonk dat de bijeenkomst ten einde was, schuifelde ik samen met de andere sloven naar buiten. De rij met sloven maakte een bocht naar rechts. Hoewel het lijk van de sloof was verwijderd, vermeed iedereen de plek waar hij was gevallen.
Toen ik Karla passeerde, perste ze haar lippen op elkaar en hield ze haar hoofd scheef. Ik sloeg mijn blik neer en probeerde er zo onopvallend mogelijk uit te zien, wat er slechts toe leidde dat ze me aansprak.
‘Trella, kom hier,’ beval ze.
Ik stapte uit de rij. Mijn hart sprong in mijn keel. ‘Ja, sir?’
‘Voel je je al beter?’
‘Pardon?’
‘Die hoestbui. Ik hoop niet dat je een virus hebt opgelopen.’
Haar bezorgdheid was angstaanjagend. ‘Nee, hoofdcommandant,’ zei ik, terwijl allerlei gedachten door mijn hoofd tolden. ‘Ik had kennelijk iets verkeerds ingeslikt.’