De Opper Cops openden maar één deur om de sloven naar buiten te laten. Ik zuchtte. Het zou nog een uur duren voor ik weer frisse lucht kreeg.
Toen ik eindelijk bij de deur was, werd ik naar een van de vele Opper Cops in de gang gestuurd. Ze registreerden ons allemaal in hun zwarte censusrecorders waarmee ze bijhielden wat er met alle burgers gebeurde. De hoofdcommandant stond vlakbij en praatte razendsnel in haar communicator. Ze leek nogal gespannen.
‘Naam, barak, geboorteweek?’ vroeg de mannelijke agent me.
‘Trella. Een-een-zeven. 145, 487,’ antwoordde ik automatisch. Op elk honderdste uur moest je je identificeren. Ik berekende mijn exacte leeftijd. Ik was 1514 weken oud oftewel vijftien komma veertien centiweken, of als ik de oude tijdseenheden gebruikte, zeventien komma drie jaar.
Hij toetste mijn gegevens in en wuifde me door. Ik wilde net langs hem heen glippen toen de hoofdcommandant mijn arm beetpakte.
‘Trella?’
Scherpe pijlen van angst schoten door mijn schouders en doorboorden mijn hart. Mijn gedachten raasden door mijn hoofd, terwijl ik naar haar paarsblauwe ogen en hoekige gelaatstrekken staarde. Ik had al mijn energie nodig om te knikken en kalm te blijven.
‘Kom mee,’ commandeerde ze.
Ze hield mijn arm nog steeds in een stevige greep. Ik moest wel met haar meelopen door de gang. Toen we eenmaal ver genoeg verwijderd waren van het lawaai van de Opper Cops bleef ze staan en liet me los. Ik keek om me heen en overwoog te ontsnappen. Het wapenarsenaal aan haar riem zorgde er echter voor dat ik bleef waar ik was.
‘Mijn bronnen hebben me verteld dat jij met Gebroken Man hebt gesproken, rond uur negentien deze week. Is dat correct?’ vroeg ze.
Omdat ik mijn stem niet vertrouwde, knikte ik weer. Die vuile wezels van de wasserij. Sloven klaagden altijd over de Opper Cops, dat ze de pest aan hen hadden en dat ze niet te vertrouwen waren. Maar als ze de kans kregen een wit voetje bij hen te halen, aarzelden ze geen moment. Oké, het aanbod was zeer verleidelijk geweest, maar ik wist zeker dat ik mijn medesloven nooit zou verraden.
‘Waarom ben je me dat dan niet komen vertellen?’ vroeg ze.
‘Het leek me niet belangrijk.’
Een minachtend lachje krulde haar lippen. ‘Ik bepaal wel wat belangrijk is en wat niet. Vertel me waar jij en…’ Ze keek even op haar schermpje. ‘…Cogon met Gebroken Man over gepraat hebben.’
Shit. Ze wist dus van Cog. Hadden ze hem al? Ik maakte me zorgen. Het was algemeen bekend dat Cog een zwak had voor de profeet-van-de-week, dus daar haakte ik bij aan. ‘Cogon wilde dat ik Gebroken Man ontmoette. Hij zei dat de nieuwe profeet bewijs had dat de Poort echt bestaat.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Cog is mijn vriend. Dus sprak ik met de profeet, in de wasserij. Hij begon allerlei bullshit uit te kramen over dat je jezelf al mediterend naar Buiten kon transporteren, via de Poort. Maar hij had geen snippertje bewijs.’
‘Tja. Jullie sloven zijn echt geobsedeerd door de Poort, ondanks de feiten.’ De hoofdcommandant schudde haar hoofd. ‘Ga door.’
‘Ik zei tegen Cog dat hij uit zijn buurt moest blijven, dat hij anders problemen zou krijgen. En toen heb ik me gemeld voor mijn dienst.’ Weer haalde ik mijn schouders op, in de hoop dat ik nonchalant overkwam.
Ze bekeek me aandachtig. Ik trok mijn onschuldigste gezicht.
‘Heb je Gebroken Man nog gezien of gesproken sinds uur negentien?’
‘Nee.’
‘Als je iets hoort of ziet, moet je me dat meteen melden. Begrepen?’
‘Ja, hoofdcommandant… eh?’
‘Karla Trava. Meld je nu maar op je werkplek.’
‘Goed, sir.’ Ik liep weg. Ik had het gevoel dat haar blik gaten in mijn rug brandde. Het verlangen om weg te rennen, in een van de buizen te springen en me te verstoppen golfde door me heen. +Maar ik bleef rustig weglopen en keek pas even over mijn schouder toen ik de hoek omging. Hoofdcommandant Karla Trava staarde terug, met een vorsende, dodelijke blik in haar ogen.
Hoofdstuk 5
Eenmaal buiten het bereik van hoofdcommandant Karla’s giftige blikken slaakte ik een zucht van verlichting. Maar de opluchting was van korte duur, want ik was er wel erg makkelijk van afgekomen. Te makkelijk. Ik had het gevoel dat hoofdcommandant Karla me in het vizier had. Een gevaarlijke positie, op zijn zachtst gezegd.
De Opper Cops waren altijd nogal arrogant in hun omgang met de sloven. Ze arresteerden en recycleden ons zonder met hun ogen te knipperen, maar kwamen zelden overhaast in actie. Ze keken toe. Ze wachtten af. Ze wisten dat ze elke sloof zonder al te veel moeite konden opsporen, en ze vonden het leuk om te zien wie de ongehoorzame sloof allemaal mee zou sleuren in zijn val.
Daarom had ik altijd gedacht dat de profeten spionnen waren voor de Opper Cops. Ze predikten over Buiten en de uiteindelijke beloning voor het verdragen van onze vreselijke levensomstandigheden, alleen maar om te ontdekken wie van ons sceptisch bleven. Die sceptische types leken te verdwijnen alsof de Opper Cops ze uit de massa weg schuurden als roestvlekjes, om zo de slechte genen uit de bevolking te elimineren.