‘Ben jij een… sloof?’ vroeg hij.
Ja, hoor. Het was een jonkie. Waarschijnlijk pas zo’n vijftienhonderd weken oud. Ongeveer net zo oud als ik dus, maar de oppers legden hun kinderen in de watten en verzorgden ze tot ze zeventienhonderd weken oud waren.
Ik wees op mijn werkuniform. ‘Wat denk je zelf?’
‘O, ja. Sorry,’ zei hij. Zijn lichte huid kleurde rozerood.
Mijn hoofd werd weer wat helderder. Hij leek niet van plan om om hulp te roepen. Besefte waarschijnlijk niet eens dat hij me aan moest geven. Maar aangezien ik geen risico’s meer wilde nemen, klom ik op de bank en probeerde bij de ventilatieschacht te komen. Die was minstens een meter buiten mijn bereik. De schacht zat midden in het plafond, en ik kon dus niet de klinknagels aan de wand gebruiken om er te komen.
Mijn eerste sprong was niet erg succesvol. Ik sloeg tegen de vloer met een alarmerende knal.
‘Niet doen,’ zei hij.
Zijn gebiedende toon verraste me. ‘Waarom niet?’ vroeg ik.
‘Als je zoveel lawaai maakt, hoort iemand het en komen ze kijken wat er is.’
‘Wat kan jou dat schelen?’ wierp ik hem voor de voeten. ‘Ik ben degene die hier niet hoort te zijn. Daar krijg jíj heus geen problemen mee.’
Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik wil niet dat iemand van deze kamer weet,’ zei hij. ‘Hier kom ik om alleen te kunnen zijn.’
Nu kon ik mijn lachen niet meer inhouden. ‘Hoezo? Moet je een kamer delen met je broer?’ raadde ik. ‘Arme jongen,’ vervolgde ik spottend. ‘Wat dacht je van een barak met drieduizend anderen?’
Woede laaide op in zijn ogen. Maar hij wist wel zijn zelfbeheersing te bewaren.
‘Als ik hier ben,’ zei hij rustig, ‘kan niemand me vinden. En kan niemand me opdrachten geven. Niemand kan tegen me zeuren dat ik me aan mijn plichten onttrek. Niemand kan me dwingen trouw te zweren aan de Controllers.’ Hij stapte naar me toe. ‘En dat ga ik niet allemaal opgeven omdat een of andere sloof niet verstandig genoeg is om zich gedeisd te houden.’
‘Nou, dan is het voor ons allebei maar beter als ik verdwijn en we dit hele incident vergeten. Afgesproken?’
‘Ja. Nee. Ja, maar ik wil wel weten wat je hierboven doet.’
Ik dacht snel na. ‘De schacht schoonmaken, zoals een brave sloof betaamt.’ Ik klom weer op de bank en zei: ‘Ik ben klaar, dus ik zal nu teruggaan naar de lagere niveaus, waar ik thuishoor. Kun je me even omhoog helpen?’
Hij vlocht zijn vingers in elkaar, maar voor ik het opstapje kon gebruiken dat hij met zijn handen vormde, trok hij zich terug.
‘Wat nou weer? Als ik hier betrapt word, zit ik in de nesten.’
‘Hoe is het op de lagere niveaus?’
‘Hoezo?’
‘Ik ben nieuwsgierig.’
‘Kijk maar in je computer, onder “sloven”,’ zei ik.
‘Dat heb ik al geprobeerd. Ik vond maar één alinea met informatie. Ik wil meer weten,’ drong hij aan.
‘Dat zou ik maar uit je hoofd zetten. Nieuwsgierigheid is een dodelijk trekje hier.’
Hij zette zijn voeten iets uit elkaar en stopte zijn handen onder zijn over elkaar geslagen armen.
Ik zuchtte om zijn koppigheid. ‘Stel je voor dat deze hele ruimte vol mensen is. Als je van de ene kant naar de andere wil, voelt het alsof je door een mensenmassa zwemt. Je wordt continu geduwd en aangestoten. De lucht van al die sloven overweldigt je zintuigen, zo erg dat je er misselijk van wordt. Je moet altijd in de rij staan voor voedsel, water, de wc en de douche. Continu dezelfde saaie routine, vrijwel nooit een onderbreking. Je wordt helemaal murw van het lawaai van mensen die eten, zich voortbewegen, snurken, seks hebben en praten, boven het gebulder van de machines uit. In de lagere niveaus is er geen rustige plek. Geen stilte.’
Ik haalde diep adem. Ik had het er allemaal achter elkaar uitgegooid. Die jongen had zonder het te weten een stortvloed veroorzaakt, en hij was enigszins verbijsterd op de bank neergeploft. Ik keek de kamer rond en zei: ‘Voor een sloof is een kamer als deze het paradijs.’
Een paar hartslagen lang staarden we elkaar aan.
‘Zo zou niemand moeten leven,’ zei hij toen op kalme toon.
‘Meer dan achttienduizend mensen doen het toch.’ Ik probeerde het luchtig te zeggen, maar de woorden klonken zwaar. Vrouwen die werden betrapt op het illegaal beëindigen van hun zwangerschap werden gedwongen door te fokken tot ze niet meer vruchtbaar waren. Terwijl onze bevolking explodeerde. De kinderen waren onze toekomst, zeiden de Opper Cops. Maar waarom? Want het leek erop dat in die toekomst elk hoekje en gaatje gevuld zou zijn met mensen. De sloven snapten niet waarom dat moest.
Ik wees naar de ventilatieschacht. ‘Ik moet gaan, voor ze me missen.’ Een leugen. Ik betwijfelde of ik ooit gemist zou worden. Mijn afwezigheid zou worden opgemerkt, ik zou als crimineel worden geregistreerd en worden veroordeeld, maar nooit worden gemist.