'Je begrijpt het niet. De martelingen in de Hel zijn teveel van het goede, en ze komen nog als mosterd na de maaltijd ook.
Je kan natuurlijk zeggen dat de zielen gestraft worden voor wat ze in het leven hebben misdaan, maar de straffen zijn afschuwelijk zwaar in verhouding tot de vaak onbenullige dingen die ze hebben gedaan. Daar komt nog bij dat de straf eeuwig is. Dracula heeft een heleboel mensen pijn en ellende bezorgd, maar er kwam in ieder geval een einde aan. En George loog alleen maar tegen mensen om ze over te halen bepaalde produkten te kopen! En dan die dikke vrouw die we tegenkwamen voor we de Styx overstaken! Waar is dat goed voor? Wat heeft dat voor zin ? Om ons een lesje te leren ? Maar we zijn dood. Is het een kwestie van wraak? In dat geval zijn alle verhoudingen zoek. Of draait het allemaal om evenwicht? Is er in het heelal evenveel pijn nodig als vreugde? Als dat zo is mogen ze van mij de Hemel houden.'
'Er is een reden voor dit alles, en die reden is goed. Dat weet ik zeker.'
'O ja? Nou, ik niet. Er is maar één mogelijk excuus voor het bestaan van de Hel, en ik ben op het spoor ervan gekomen doordat ik het gewauwel van een waanzinnige psychiater aan moest horen. Volgens mij is de Hel het laatste opleidingskamp. Als een ziel niet bij zijn léven in de Hemel kan komen, dan is er altijd nog de Hel, Gods laatste poging om zijn aandacht te trekken. Het is net als met die lijder aan catatonie in de oven, of ik in die fles: als de Hel een mens niet om hulp doet roepen, dan doet niets het. En dan was het in ieder geval toch de moeite van het proberen waard.'
Benito knikte. 'Misschien heb je gelijk. Misschien heb je de bestaansreden van de Hel gevonden.'
'Ja, maar zie je nu ook in welke situatie me dat plaatst? Iedereen moet de mogelijkheid hebben om de Hel te verlaten als hij zichzelf eenmaal goed genoeg heeft leren kennen. Iedereen, zelfs de bomen in het Woud van de Zelfmoordenaars, zelfs die arme donders in de kokende pek en die norse types in het moeras. Zelfs die lui die denken dat ze tevreden zijn, in de Eerste Cirkel. En ik kan de Hel niet verlaten voor ik zeker weet dat ze die mogelijkheid hebben.'
Benito knikte. 'We gaan terug.'
'Nee, nee, idioot!' zei ik woedend. 'Hoe kan ik iemand nou vertellen dat hij de Hel kan verlaten als ik het jou niet heb zien doen? Jij gaat naar boven! En ik ga toekijken hoe jij het doet!'
Hij zei met bulderende stem: 'Carpenter, nederigheid is iets dat je nog moet leren!'
'Dat geef ik toe. En jij ?'
'Ze hebben me nodig. Ze... eh. Ze hebben jou.'
'Inderdaad, ze hebben mij.' Ik stak mijn hand uit. 'Vaarwel, Benito. Veel geluk. Ik hoop dat je boven vindt -'
Hij negeerde mijn uitgestoken hand, stapte op me af en sloeg zijn armen zo krachtig om me heen dat alle lucht uit mijn longen werd geperst. Ik maakte een gesmoord geluid en beantwoordde zijn omhelzing. We bléven een lang ogenblik zo staan. Toen liet Benito me los, wendde zich snel af - ik kon zijn gezicht niet zien - en begon te klimmen.
Ik lag op mijn rug op het gesteente en keek omhoog. Het lichtpuntje aan het eind van de vertikale buis was bijna verdwenen, zodat Benito zo goed als onzichtbaar was. Vele uren later kwam het licht weer terug, en ik wist dat daarboven de zon was opgegaan. Benito was een donker vlekje dat bewoog als ik er lang genoeg naar staarde. Hij legde een heel stuk af voor het licht voor de tweede maal zwakker werd en verdween.
Het geluid van het stromende water weerkaatste klaterend van de wanden om me heen. Ik lag met mijn armen gevouwen achter mijn hoofd, lui genietend van het nietsdoen. De vrede hier was bijna tastbaar. Zich zorgen maken leek hier totaal niet op zijn plaats: bijna een belediging.
Wat hadden ze met Billy gedaan ? Had de priester kans gezien uit de kloof te komen ? Hoe kon een redelijk denkend wezen mevrouw Herrnstein nou zoiets aandoen? Ik moet terug om te zien -
Maar ik voelde geen drang om me te haasten. De verdoemden hadden alle tijd, en ik ook. De Hel was de besloten afdeling van een gesticht voor theologisch gestoorden. Sommigen konden genezen worden.
Ik zou terug moeten gaan naar de Hel. Ik was bang; niet voor de pijn, of dat de demonen me te pakken zouden krijgen,
want de pijn zou vroeg of laat weer weggaan, en pijn voor een goed doel is als een onderscheidingsteken voor eervol gedrag. En wat die demonen betrof, die zouden me niet meer kunnen vasthouden. Niet nu. Ik kende de waarheid. Nee. Mijn angst gold de twijfel die weer zou terugkeren. De oude vragen zouden weer de kop opsteken, en het enige dat ik kon doen was proberen ermee te leven en ze bestrijden met de herinnering aan deze schaarse, maar kostbare momenten van vrede. Hier was geen plaats voor twijfel. Niet de geringste.
Het licht was weer terug, en de zuiverheid van de kleine cirkel werd verstoord door een nietig stofje, dat bewoog terwijl ik ernaar keek. Mijn ogen waren nu beter dan menselijke ogen, anders zou ik hem niet hebben kunnen onderscheiden. Het licht verduisterde al weer met het ondergaan van de zon toen het stofje de schacht uitkroop en de opening vrijliet.