'Die Bob Ford,' zei ik. 'Heeft die je niet doodgeschoten toen je bezig was een bad te nemen?'
'Ik was bezig een schilderijtje op te hangen. Ja, hij heeft me inderdaad doodgeschoten. Ik volgde je advies op - waarvoor ik je nog bedank, vreemdeling.' Hij lachte. 'En daar zag ik Bob Fords hoofd boven het ijs uitsteken. Ik dacht een tijdje na. Ik liep alsmaar in kringetjes om hem heen, nadenkend over wat ik allemaal met hem zou kunnen doen, en me afvragend of ik hem nog steeds haatte.' De hagedis wreef liefkozend met zijn kop langs Jesses been. 'Ten slotte beet ik hem in zijn neus.'
Een warm gevoel doorstroomde me, alsof ik een fiks glas goeie whisky naar binnen had gegoten. 'Het is dus mogelijk om uit het ijs te komen!'
'Zeker, vriend. Er was in het ijs een bel ontstaan die de vorm had van een mens. Ik stak mijn hand erin en haalde er een hagedis uit. Zo, en welke kant moeten we nu op?'
'Binnenwaarts,' zei Benito. 'Laten we gaan. Het is koud hier.' Dat was waarschijnlijk wel de meest onnodige opmerking aller tijden. We zetten ons in beweging, en de wind stak op. Hij woei ons recht in het gezicht. Hij wakkerde aan, tot we optornden tegen een regelrechte orkaan, net zo erg als in de cirkel van de winden. Ik vroeg me af of Corbett het gehaald had...
De wind gierde langs ons heen en tilde Jesse van het ijs. De hagedis maakte een piepend geluid en sprong hem achterna. De wind kreeg ook de hagedis te pakken, en man en dier rolden om en om over het ijs, werden de lucht in geblazen en verdwenen uit het zicht. 'Zo dichtbij,' zei ik. 'Ze waren zo dichtbij!'
'Ze waren er nog niet rijp voor', zei Benito. 'Misschien moeten ze er getuige van zijn wat de andere zielen ondergaan. Het is mogelijk dat ze meer op hun geweten hebben dan alleen diefstal en verraad. Er is zelfs een kans dat ze helemaal naar het Voorportaal worden geblazen en zich vandaar een weg terug zullen moeten banen. Kom.'
'Maar -'
'Ze kennen de weg, Allen. Kom!'
'Oké.' We bogen ons hoofd, leunden tegen de wind in en strompelden verder. Ik bedacht dat de wind wel erg selectief te werk was gegaan.
Jesse en Ford waren eenvoudig weggevaagd, terwijl wij nergens last van hadden gehad.
Dat kon geen toeval zijn. Het leek me een goed voorteken ... voor ons.
27
Plotseling waren er nergens meer hoofden te bekennen. Er was alleen het ijs, en de wind die de anderen weggeblazen had. We bogen ons voorover en liepen verder. 'Zijn de zondaars op?' vroeg ik.
'Kijk eens onder je.'
Nee, de zondaars waren niet op. Ze waren in groteske houdingen diep onder het ijs begraven. Ik wendde mijn blik snel af en keek niet meer naar beneden.
We liepen bijna met onze neus op het ijs, leunend tegen de wind in. We hielden onze armen om ons heen geslagen, hoewel dat niet veel nut had. De wind had ieder sprankje warmte uit ons gezogen.
Ik zag iets bewegen in de verte, hoog boven de horizon. Naarmate we dichterbij kwamen nam de beweging vastere vormen, tot een vage massa zich begon af te tekenen die onophoudelijk in beweging was, ritmisch, als de vleugels van een reusachtige vogel. Een pterodactylus op een berg? Toen we nog dichterbij gekomen waren zag ik wat het was. Het harige lijf van een gigantische humanoïde gestalte torende meer dan een mijl boven ons uit. We stonden aan de voet van de levende berg, ter hoogte van zijn middel, en keken omhoog naar drie reusachtige gezichten waarvan de trekken door de tussenliggende afstand slechts vaag zichtbaar waren. Aan beide zijden van ieder gezicht klapwiekten vleermuisvleugels, en de wind trof ons nu loodrecht van boven. Dit was wel heel iets anders dan de keurig geklede heer die aanbiedt je ziel te kopen. En het leek ook totaal niet op de held uit Miltons epos, de trotse en totaal niet berouwvolle Lucifer. Dit was een afzichtelijke, ellendige, hulpeloze vleesberg. Ik bestudeerde hem bijna zonder angst. De drie paar kaken bewogen zich in hetzelfde ritme als de vleugels. Tussen de lippen bewoog iets...
'Benito, waar kauwt hij op?' 'Weet je zeker dat je het wilt weten ?'
'Laat maar. Welke kant moeten we nu op? Hee -'
Ik probeerde hem tegen te houden, maar ik was niet snel genoeg. Benito liep recht op Lucifer af. Aan de rand van het ijs bleef hij staan.
Tussen de duivel zelf en het ijs bevond zich een kloof van ongeveer een meter. Ik bestudeerde het enorme middel van het monster, maar kon nergens een navel ontdekken. Als hij een navel had gehad, had ik hem niet kunnen missen. Hij zou groot genoeg zijn geweest om er een slagschip in af te meren.
'Je moet naar beneden klimmen,' zei Benito.
Ik keek in het gat en zei: 'Na jou.'
Hij schudde zijn hoofd. 'Mijn plaats is hier. Er zijn nog vele anderen die gered moeten worden.'
'Zonder jou ga ik niet.'
'Ben je bang?'
'Het is niet alleen angst. Je hebt zeven mensen gered, nu wordt het tijd dat je jezelf redt. Je hebt het verdiend. Als deze route ergens anders uitkomt dan waar je had verwacht, kunnen we elkaar helpen terug te keren.'