Benito was slimmer dan ik. Misschien kon hij iets bedenken. 'Benito!'
Spottende, gonzende stemmen antwoordden. Ik dacht aan het vier meter lange zwaard dat vastzat aan een zeven meter lange demon. Schakel de demon uit (hoe?), snij het zwaard los (waarmee?) en reik het Benito aan. Maar zou hij zoiets scherps wel kunnen beklimmen? Of zou hij onmiddellijk zijn vingers kwijt zijn ? En waren nagels brandbaar? Wacht eens! Een eindje naar boven toe waren er kleinere demonen die ijzeren hooivorken droegen! Zonder me te bedenken stevende ik op de brug af. Na een paar stappen begon ik te rennen. Als ik nu langzamer ging lopen zou ik op een gegeven moment stil blijven staan en me omdraaien, want het klamme zweet brak me uit als ik dacht aan wat ik van plan was.
Mijn haast werd me noodlottig. Ik rende naar de reusachtige brug over de kloof van de dieven toen er iets roods vanachter een rotsblok tevoorschijn schoot. Ik draaide me verbaasd om...
... en een schroeiende pijn golfde door me heen. Ik voelde mijn botten smelten en buigen.
De pijn ebde weg, maar ze liet een uitgedoofd brein achter. Ik kon totaal niet denken. Een lelijke man met een baard boog zich over me heen en zei op dringende toon iets dat ik niet kon verstaan; of liever gezegd, het klonk me als onbegrijpelijk gebrabbel in de oren. 'Waar is de uitgang?'
De man was kolossaal. Een reus. Ik deed een stap in zijn richting - en ik bemerkte dat ik heel klein was en vier poten had. Mijn buik schraapte over de grond. Een hagedis. Ik was een hagedis.
De man met de baard zei weer iets, ieder woord duidelijk uitsprekend.
'Waar is de uitgang? Hoe moet ik uit de Hel komen?'
Wraak. Ik sloop naar hem toe. Bijt die schoft! Hij liep al pratend achteruit, maar ik kon hem niet verstaan. Hij bleef staan en scheen zich schrap te zetten. Ik sprong en liet mijn tanden in zijn buik zinken. De man gilde, en ik liet me op de grond vallen, kronkelend van pijn. Toen de mist van pijn optrok was ik weer de oude. Ik rolde snel weg van de rode hagedis en rustte niet eerder voor er een flink rotsblok tussen mij en de hagedis lag. De hagedis bleef waar hij was en keek me aan met zijn kraaloogjes. Ik was op weg naar de volgende brug toen opeens de betekenis van zijn woorden door mijn gedachten flitste. Mijn domme reptielebrein had alleen geluiden geregistreerd, maar in gedachten hoorde ik het gebrabbel weer en nu hadden de klanken wel betekenis.
'Je kan me geen antwoord geven!' jammerde de man. Dan: 'Vertel me waar de uitgang is! Ik zal me door je laten bijten, maar zeg me hoe ik hier uit moet komen!'
Hij was een rode veeg op een grijze rots, en hij keek nog steeds naar me.
Ik wees naar beneden, in de richting van de ijsvlakte. 'Daarheen! Helemaal naar het middelpunt toe, als ze me tenminste niet voorgelogen hebben!'
Nadat ik de brug was overgestoken keek ik nog eenmaal achterom. De hagedis zat op de rand van de kloof en staarde naar beneden. Terwijl ik toekeek, kwam hij tot een beslissing. Hij sprong de diepte in.
Wat had dat allemaal in vredesnaam te betekenen gehad?
Breek daar je hoofd maar niet over, Carpentier, je hebt al genoeg zorgen...
25
Ver onder me stonden de gouden monniken als vergulde standbeelden. Om de zoveel seconden schommelde er een naar voren alsof de sokkel op het punt stond het te begeven. De brug viel als een waterval van puin naar beneden. Ik bleef even staan om op adem te komen (pure gewoonte, Carpentier! Schei daar nu maar eens mee uit), en daalde toen voorzichtig de steile helling af. Het zou heel gemakkelijk zijn geweest om een enkel te breken.
Ik bereikte de bodem en zag dat een van de monniken zich helemaal had omgedraaid om naar me te kunnen kijken. Zijn leigrijze ogen hadden de oudste, vermoeidste blik die ik ooit in ogen had gezien. Ik herkende ze.
'Ben je een week geleden hier al niet een keer voorbijgekomen?' zei hij.
'Een paar dagen geleden. Veel afstand heb je in de tussentijd niet afgelegd.'
'We haastten ons voort zo snel we kunnen', antwoordde de monnik. De grijze ogen namen me aandachtig op. Ze waren zo moe; ze gaven me het gevoel dat ik me onderuit wilde laten zakken en rusten, rusten.
'Mag ik je vragen welk spel je speelt?' vroeg hij. 'Ben je koerier of iets dergelijks?'
'Nee, ik -' Waarom niet de waarheid verteld? Ik hoefde niet bang te zijn dat hij zich uit de voeten zou maken om het aan iemand te gaan vertellen. 'Ik moet een hooivork stelen van een van de drie meter lange demonen in de kloof hiernaast.'
'Je zou eens een tijdje in een mantel als de mijne rond moeten lopen,' zei hij. 'Goed voor je gevoel voor humor.' Ik liet me tegen de wand van de kloof zinken. Die moede ogen ...
'Ik zal die mantel aantrekken,' zei ik, 'als jij Benito uit de kloof van de Slechte Raadgevers haalt, goed?'
'Pardon?'
'Ik heb een goede vriend van me in de kloof van de Slechte Raadgevers geduwd. Als ik hem er niet -'
'Maar waarom heb je dat in 's hemelsnaam gedaan ?'
Ik begon hartverscheurend te snikken, tot grote verbazing van mezelf. Ik had iets heel anders willen zeggen. Maar in plaats van woorden kwamen er luide snikken. De tranen stroomden me over de wangen.