... we waren in de rijkeluisbuurt beland. De sarcofagen waren hier niet in de muur verzonken. Achter in ondiepe alkoven stonden reusachtige marmeren doodskisten, rijk versierd met beeldhouwwerk en bewaakt door ridders en sexloze gevleugelde wezens met geestloze gezichten die engelen moesten voorstellen maar net zo goed homo's hadden kunnen zijn. Ik zag reprodukties van beroemde religieuze beelden, en oorspronkelijke scheppingen, allemaal vervaardigd met een enorm vakmanschap en allemaal getuigend van een monsterlijk slechte smaak. Gebeeldhouwde bijbels, opengeslagen bij Johannes 3:16, modellen van Europese kathedralen, perfect op schaal, bronzen speelgoed ... Eén alkoof was afgesloten door een bronzen poort en een enorm slot. Op alle naamplaten stond dezelfde achternaam vermeld, en alle platen waren rijk versierd met beelden in reliëf en in brons gegoten kopieën van de handtekeningen van de overledenen. We tuurden tussen de spijlen van het hek door naar binnen, keken elkaar grijzend aan en liepen verder.
Dit alles was door trots ingegeven: overdadig versierde en met veel bladgoud ingelegde gedenktekens die gekocht waren tegen een ongelooflijk hoge prijs - pompeuze graftomben die tot gevangenissen waren geworden. Ik vroeg me af of de gedenktekens die ze op aarde hadden achtergelaten even groot waren geweest. Waarschijnlijk wel, besloot ik. Grote Boeman heeft gevoel voor wat passend is. Passend?
Ja, in dit geval was het passend.
De gangen kronkelden als wormen in een grafkuil. Overal om ons heen lagen de doden hoog opgestapeld. Onze voetstappen waren doffe dissonanten in de muziek voor de trotse doden. De doden wandelden temidden van de doden. Dood. Dood. Dood. Dood! Het woord en de werkelijkheid galmden van de wanden met iedere stap, beukten op mijn ziel. Dood. Dood. Dood. Na een tijdje liet ik me tegen het koele marmer zinken.
'Allen ? Wat is er met je aan de hand ?' Benito's bezorgde stem kwam van heel ver weg.
'Kom op,' zei Corbett, terwijl hij probeerde me voort te duwen met zijn voet, 'laten we doorlopen. Ik krijg de zenuwen als we lang stilstaan.'
Ik probeerde te spreken. Het was de moeite die ik ervoor moest doen eigenlijk niet waard, maar ten slotte hoorde ik mijn eigen stem zeggen: 'We zijn dood. Dood. Het is allemaal voorbij. We hebben geprobeerd voor onszelf een leven te scheppen, we hebben het niet gehaald en nu zijn we dood. O, Corbett, ik wou dat ik net als jij gestorven was.' De opgewekte, zoetelijke muziek dreef de spot met me. Dood. Dood. Dood.
Aan de rand van mijn blikveld ging een groen licht aan en uit, aan en uit. Het ergerde me, het was een verstoring, een venijnige doorn in het zachte, donzige katoen waarmee ik omringd was. Ik kon het licht zien zonder mijn hoofd om te draaien, maar zelfs het bewegen van mijn ogen was me al haast te veel. Waarom zou ik me druk maken? Maar het licht floepte aan en uit, en na verloop van tijd keek ik waar het vandaan kwam. De bron was een aantal woorden in neon, helemaal achterin een doodlopend stuk van een van de gangen. De woorden echoden mijn gedachten:
ZO IS HET LEVEN
ZO IS HET LEVEN
ZO IS HET LEVEN
- aan en uit, zonder ophouden, in groen neon. Onbereikbaar ver weg, op een andere wereld, in een ander tijdperk, was Allen Carpentier begraven, in zijn kist liggend als gemalen biefstuk in luxe geschenkverpakking. Enkele schrijvers, en een paar fans, waren naar de begrafenis gekomen, en na afloop waren ze het dichtstbijzijnde kroegje ingedoken om een borrel te pakken en over nieuwe schrijvers te praten. Carpentier was dood, en daarmee was de kous af. Ik kon van eeuwigheid tot amen speculeren over de morele superioriteit van Grote Boeman, ik kon tot in lengte van dagen ronddolen door de Hel, maar wat schoot ik daar mee op?
ZO IS HET LEVEN
ZO IS HET LEVEN
ZO IS HET LEVEN
Corbetts stem kwam zwak door. 'Er is een kans dat we hem achter moeten laten. Hij wordt autistisch. Dat is ook eens met een maat van me gebeurd in de oorlog, vandaar dat ik het herken.'
'Ik weet ook wat het is. Ik heb het bij vele mensen gezien. Wil jij hem hier zomaar achterlaten?' Ik dacht dat Benito me aan mijn schouder heen en weer schudde.
ZO IS HET LEVEN
ZO IS HET LEVEN
ZO IS HET LEVEN
- wat deed dat knipperende neonlicht hier? Een afschuwelijk vermoeden wurmde zich door de dichte nevels rond mijn brein. Ik duwde de hand van Benito weg en trok mezelf overeind. Toen waggelde ik op benen van rubber naar het aan en uit flitsende licht. Zo is het leven? Aan het eind van de gang bevond zich een reusachtig bouwwerk van zwart marmer. Het grafschrift was lang en wijdlopig, gesteld in woorden van één lettergreep, in korte, eenvoudige zinnen. Het levensverhaal van een man, een lijst van boeken en literaire prijzen -
Corbett en Benito staarden me vreemd aan toen ik terugkwam. Corbett zei: 'Je ziet eruit alsof je iemand z'n hersens zou willen inslaan.'
Ik gebaarde met mijn duim naar achteren. Ik kon in het begin geen woorden vinden, zo kwaad was ik. Hij. Waarom hij? Een science fiction schrijver die beweerde geen science fïction schrijver te zijn omdat hij dan meer geld verdiende. Hij schreef hele boeken vol in een kindertaaltje, met tweederangs wetenschappelijke kennis en derderangs tekeningen, en hij wist beter. Zo iemand verdient toch niet zo'n reusachtig gedenkteken?'