Ik herinnerde me de roodgloeiende graftomben. 'Zitten er mensen in die graftomben?' vroeg ik. Benito knikte. 'Ketters.'
Een angstaanjagend woord, ketters. Ze geloofden in de verkeerde goden of aanbaden de juiste god op de verkeerde manier. Daarom waren ze uit de dood opgewekt zodat ze gemarteld konden worden in vurige ovens. Iago zei het al: 'Credo in un Dio crudel.' Ik geloof in een wrede God. En dat geloof kan jij beter ook maar omarmen, Carpentier, Dat iemand een heelal kan bouwen wil nog niet zeggen dat hij ook moreel superieur is. We hebben nog geen bewijzen gezien dat het oordeel van Grote Boeman in die zaken beter is dan het onze. Zou God mensen martelen, denk je?
Ik herinnerde me vaag dingen die ik geleerd had op de zondagsschool. Nee, God martelde geen mensen. Maar toch ook wel. Dat was een van de redenen dat ik agnosticus geworden was. Hoe kun je nu een God aanbidden die er een privé-martelkelder op nahield genaamd de Hel? Dat was misschien te verteren voor Dante Alighieri, een Italiaan uit de tijd van de renaissance. Maar Carpentier legde hogere maatstaven aan!
In mijn gedachten zweefde een stem, een vermoeide stem die zich fluisterend een weg naar buiten baande door rollen vet: We zijn in de handen van oneindige macht en oneindig sadisme.
We bevonden ons op dit moment in het privé-museum van Grote Boeman. 'We moeten zorgen dat we hier uitkomen,' zei ik.
'Gelijk heb-ie,' zei Corbett. Hij zweeg even. 'Hoor ik daar muziek?'
Ik luisterde. Van ergens in dit doolhof van marmeren gangen klonk muziek, een suikerzoet stuk, een onbelangrijk werk van een groot componist, een melodramatische vingeroefening met om de twee maten een snik. Kunstmatige vrolijkheid in de Hel. 'Bijzonder passend', zei ik. 'Hoe komen we hier uit? Welke kant moeten we op?' Benito keek om zich heen. 'Ik ben hier nog nooit eerder geweest.'
'Ik wil overal heen, behalve terug,' zei Corbett. 'Of er moet werkelijk geen andere mogelijkheid zijn.' 'Precies mijn gedachten,' zei ik. 'We hebben in ieder geval tijd genoeg.' En ik begon te lachen.
Het was een afschuwelijk geluid. Het kaatste en weerkaatste in het doolhof en kwam van alle kanten naar me terug, getransmuteerd tot een hartverscheurend snikken. Ik probeerde ermee op te houden. Corbett en Benito staarden me aan. Ik probeerde ze te vertellen dat ik voor deze ene keer de spijker precies op de kop geslagen had. Na al die tijd in de fles, na al dat denkwerk had ik nu eindelijk eens een keertje gelijk: we waren onsterfelijk! We hadden alle tijd van de wereld! Verdomme, ik stond te grienen als een schooljongen die zijn postzegel verzameling verloren heeft. Corbett nam me bij de arm. 'Kom mee, Allen.' We gingen het doolhof in.
14
Zijgang na zijgang, een eindeloze reeks aftakkingen in een eindeloze gang, en allemaal waren ze hetzelfde, muur na muur vol met grafkelders, ieder met zijn lege bronzen bloemenvaas. Onze voetstappen weerkaatsten hol van de wanden. Onze sandalen hadden niet geleden van het vuur. De opgewekte muziek speelde maar door, altijd op dezelfde geluidssterkte, en de verlichting bleef ook onveranderd, niet te fel en niet te duister. Het ging maar door, gang na gang.
Ten slotte bleven we staan.
'We hebben voortdurend rechtuit gelopen,' zei ik.
Corbett knikte. 'Laten we teruggaan en maken dat we hier uitkomen.'
Half voor de grap roffelde ik met mijn knokkels op een koperen gedenkplaat en las hardop de naam en de data. Een doorschijnende menselijke gedaante nam vorm aan in de lucht voor me. Ik staarde er in afschuw naar, en haalde toen mijn schouders op. Wat was een geest temidden van geesten? 'Neemt u me niet kwalijk,' zei ik. 'Kunt u ons misschien zeggen welke kant we op moeten voor de muren van Dis?' De stem van het spook was een zwak, ijl gekras. 'Muren? Dis?' Ververwijderd gelach. 'Ze hebben het mausoleum zeker weer uitgebreid met een paar vleugels. Ik herinner me helemaal geen afdelingen die zo heten op de Zuiderbegraafplaats.'
'Dit is de Zuiderbegraafplaats niet.'
Dit scheen het spook hevig te verontrusten. 'Niet? Maar ik had in mijn testament laten zetten dat ik daar begraven wilde worden. Alles was betaald vóór ik stierf. Waar ben ik dan nu?'
'Zou u me geloven als ik u vertelde dat u in de Hel bent?' Weer een zwak gelach, alsof het van heel ver kwam. 'Zeker niet. Ik geloof niet in spoken.' En toen was er weer niets dan de muur.
Ik schrok op toen Corbett achter me begon te praten. 'Het is een risico, maar durf je het aan een zijgang te proberen? Als we linksaf slaan en steeds maar rechtuit blijven lopen, moeten we volgens mij op een gegeven moment uitkomen bij de muren van Dis.'
De omgeving veranderde. Er waren nu nissen met urnen erin, veel dichter bij elkaar. We kwamen bij een splitsing en sloegen rechtsaf. Zodra we konden gingen we weer naar onze oude route terug. Toen kwam er weer een splitsing, en nog een, en een grote ronde lege ruimte met gangen naar alle windstreken en een groot gedenkteken precies in het midden ...